WRR-rapport brengt zelfredzaamheid niet dichterbij

Volgens Nico de Boer verrichtte de WRR met het recente rapport Weten is nog geen doen een goede daad omdat het ‘stem gaf aan wat veel sociaal werkers in hun dagelijkse praktijk tegenkomen: een overheid die te veel van haar burgers verwacht.’ Maar dat is te welwillend voor deze omgevallen WRR-boekenkast, schrijft Harry Verbon.

Het WRR-rapport gaat over het vergroten van de (zelf)redzaamheid van de burger, een van de kernthema’s van het nu demissionaire kabinet Rutte II. De WRR zegt over de zelfredzaamheid van de burger dat de overheid er te veel van uitgaat dat, als de burger over voldoende informatie beschikt, hij in staat zal zijn de juiste beslissingen te nemen. De WRR noemt dit het ‘rationalistische perspectief dat aan de basis ligt van veel economische benaderingen van beleid’. De regering onderschat echter, aldus nog steeds de WRR, dat veel mensen over te weinig ‘doenvermogen’ beschikken, dat wil zeggen dat zelfs met voldoende informatie deze mensen toch niet in staat zijn de juiste beslissingen te nemen.

Het is te vroeg om te zeggen dat de participatiesamenleving illusoir is

Zoals bekend heeft het kabinet Rutte II het vraagstuk van de zelfredzaamheid grotendeels naar de gemeenten afgeschoven via de decentralisatie van zorgvoorzieningen in de AWBZ. Gemeenten zijn volop aan het pogen de participatiesamenleving van Rutte II te realiseren, veelal met wijkteams als de poortwachters van de zorgverlening.

Het gaat met horten en stoten, waarbij ook de rechterlijke macht de gemeenten hinderlijk in de weg zit. Gemeenten hebben nog te weinig inzicht in de mate waarin de zelfredzaamheid bevorderd kan worden. Bovendien eisen gemeenten nog te weinig van de gecontracteerde zorgaanbieders dat zij hun cliënten tot grotere zelfredzaamheid aanzetten. Het is desondanks veel te vroeg om, zoals Gabriël van den Brink doet, te concluderen dat de participatiesamenleving illusoir is.

Rijk is niet de bestuurslaag om zelfredzaamheid te bevorderen

Wat men wel kan concluderen is dat het rijk niet de bestuurslaag is die in staat is de zelfredzaamheid te bevorderen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de ervaringen met de persoonsgebonden budgetten (pgb’s) die door het rijk werden georganiseerd. Bij het pgb staat keuzevrijheid van de cliënten voorop, maar rust op de overheid de plicht na te gaan of die keuzevrijheid op de juiste wijze wordt ingezet en of het pgb de participatiesamenleving dichterbij brengt. Het rijk heeft aan deze twee voorwaarden niet voldaan.

Dat kwam aan het licht toen de gegevens over de pgb’s door het rijk aan de gemeenten werden overgedragen in het kader van de decentralisatie. De databestanden bleken volstrekt niet up-to-date te zijn. Er werden mensen op vermeld die al lang geen pgb meer hadden of het recht op pgb was niet juist geregistreerd, er waren dubbele boekingen, enzovoorts, enzovoorts. Gezien de vervuilde databestanden die het rijk aan de gemeenten overdroeg, leek het erop dat het rijk de pgb-ontvangers aan hun lot had over gelaten.

Gemeenten gaan niet uit van voldoende ‘doenvermogen’

Deze ervaring met de pgb-databestanden van het rijk is wel heel erg ver weg van het ‘rationalistische beleidsperspectief’ dat de WRR aan de regering toeschrijft. Anderzijds, wie in de keuken van een gemeentelijke zorgorganisatie heeft gekeken, zal zeker niet concluderen dat de gemeenten uitgaan van de ‘rationalistische nutsmaximalisator’ als grondslag voor het gemeentelijke zorgbeleid. Burgers die zich met een zorgvraag bij de gemeente melden, worden uitgenodigd deel te nemen aan het welbekende keukentafelgesprek.

Tijdens zo’n gesprek wordt geïnventariseerd of de zorgvraag opgelost kan worden in het eigen netwerk, dan wel aanleiding geeft tot het aanbieden van een zogeheten maatwerkvoorziening aan de cliënt. Wat men ook van deze procedure mag vinden, in ieder geval niet dat gemeenten er automatisch van uitgaan dat de cliënten die zich bij de gemeenten melden over voldoende ‘doenvermogen’ beschikken.

Grote vraag: hoe gemeenten het doenvermogen meten

De grote vraag is hoe gemeenten dit doenvermogen van burgers zouden kunnen meten tijdens deze keukentafelgesprekken. Hoe moeten gemeenten onderscheid maken tussen mensen die niet aan hun eigen redzaamheid willen werken en mensen die dat niet kunnen? De WRR geeft hier een weinig overtuigend advies over. Vroegtijdig en persoonlijk contact met burgers bij de uitvoering van beleid zou inzicht moeten bieden in de ‘mentale ruimte’ van zorgvragers.

Bovendien dient er ‘altijd ruimte te blijven voor maatwerk’. Dit zijn recepten die gemeenten al toepassen vanaf het moment (1 januari 2015) dat de decentralisatie een feit werd. Bovendien miskent dit WRR-advies dat burgers, ongeacht hun ‘mentale vermogens’, wel vaak slim genoeg blijken te zijn om zich hulpelozer voor te stellen dan ze in werkelijkheid zijn. Nico de Boer signaleert dit ook en hij vraagt de WRR daar nog iets op te bedenken.

Gemeenten kunnen beter Pieter Hilhorst en Jos van der Lans lezen

Weten is nog geen doen is een curieus rapport: een omgevallen boekenkast van resultaten over zelfredzaamheid uit de sociaal-wetenschappelijke literatuur, gericht aan een bestuurslaag, het rijk, dat zich met het probleem van de zelfredzaamheid nauwelijks nog bezighoudt. Het komt bovendien drie jaar te laat.

Gemeenten die op zoek zijn naar concrete adviezen over het meten en vergroten van de zelfredzaamheid van hun burgers kunnen het rapport gerust ongelezen laten, want dergelijke adviezen ontbreken. Daarvoor kunnen ze beter te rade gaan bij de fraaie serie van Pieter Hilhorst en Jos van der Lans over de transformatie van het sociale domein.

Harrie Verbon is hoogleraar openbare financiën en lid van de Rekenkamer in Tilburg.

Foto: Kevin Yank (Flickr Creative Commons)