Zien burgers zelf ook een kloof?

Steeds vaker wijzen onderzoekers op een toenemende kloof tussen hoger- en lageropgeleiden. Maar wat vinden burgers daar eigenlijk zelf van? Een meerderheid ziet de verschillen ook en een meerderheid ziet ook een probleem. Maar tegelijkertijd is enige relativering ook op haar plaats.

In de discussie van de afgelopen tijd in ons land over de meritocratie en de kloof tussen hoger- en lageropgeleiden hebben twee zaken centraal gestaan: de feitelijke oververtegenwoordiging van hogeropgeleiden in de politiek (Bovens en Wille: De diplomademocratie, Beleid en Maatschappij 2011/1) en de verschillen in opvattingen over maatschappelijke kwesties en de politiek tussen hoger- en lageropgeleiden (Dekker et al.: Crisis in aantocht?). Wat nog nauwelijks aandacht heeft gekregen is hoe burgers zelf de relaties tussen opleidingsgroepen beleven en in hoeverre ze het een probleem vinden dat hogeropgeleiden zich meer manifesteren in de politiek. Over beide kwesties kunnen we meer zeggen aan de hand van enquêtemateriaal dat TNS NIPO verzamelde in opdracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Aanvullend gebruiken we materiaal van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) van het Sociaal en Cultureel Planbureau.

Hoger- versus lageropgeleiden?
Verschillende auteurs, zoals Bovens en Wille en de onderzoekers van de RMO,  waarschuwen voor een nieuwe maatschappelijke scheidslijn: die tussen lager- en hogeropgeleiden. Zien burgers zelf grote tegenstellingen tussen beide groepen?

In de onderstaande tabel zien we dat een meerderheid (59 procent) instemt met de stelling dat groepen met een verschillend opleidingsniveau steeds minder contact met elkaar hebben. Van de lageropgeleiden vindt tweederde dat, van de hogeropgeleiden de helft.

Reactie op vijf stellingen ingedeeld naar het opleidingsniveau van respondenten:

allen lager midden hoger
In onze maatschappij hebben mensen van verschillende opleidingsniveaus steeds minder contact met elkaar 59 66 58 53
 Ik voel me meer verbonden met mensen die hetzelfde opleidingsniveau hebben dan met mensen met een hoger opleidingsniveau 24 31 24 15
 Ik voel me meer verbonden met mensen die hetzelfde opleidingsniveau hebben dan met mensen met een lager opleidingsniveau 24 13 18 47
 De mening van hogeropgeleiden klinkt te veel door in de politiek 68 79 73 46
 De mening van lageropgeleiden klinkt te weinig door in de politiek 58 75 56 38

 

(NB. Het betreft percentages; tezamen met 'weet niet' als respons tellen de reacties op tot honderd).

Bron: RMO/NIPO-enquête Sociale stijging en daling 2011

Eerder vonden we in het COB ook een meerderheid die ‘een grote tegenstelling’ ziet tussen lager- en hogeropgeleiden. Die tegenstelling bleek echter eerder ervaren te worden als een verschil dan als een spanning of conflict (COB-kwartaalbericht 2010|1). Uit focusgroepen waarin we over dit onderwerp doorpraatten blijkt dat mensen geen belangenconflict zien tussen lager- en hogeropgeleiden. Voor zover mensen conflicten zien, schrijven ze die niet toe aan het opleidingsniveau, maar aan verschillen in inkomen of tussen werkgevers en werknemers.

Een andere aanwijzing voor mogelijke maatschappelijke tegenstellingen tussen opleidingsniveaus is de mate waarin mensen zich verbonden voelen met mensen met het zelfde opleidingsniveau en minder verbonden voelen met mensen met een ander opleidingsniveau. Dat blijkt maar voor een deel van de mensen het geval te zijn. 31 procent van de lageropgeleiden voelt zich meer verbonden met mensen met hetzelfde opleidingsniveau dan met mensen met een hoger opleidingsniveau. Van de hogeropgeleiden voelt 47 procent zich meer verbonden met mensen van hetzelfde opleidingsniveau dan met mensen met een lager opleidingsniveau. De meerderheid van de lager- en hogeropgeleiden is het niet met de stelling eens en voelt zich niet meer verbonden met mensen van het eigen opleidingsniveau.

We hebben mensen gevraagd om hun antwoord op deze stellingen toe te lichten. De meeste mensen die zeggen zich niet sterker verbonden te voelen met mensen van hun eigen opleidingsniveau, vinden opleidingsniveau geen relevant criterium: iedereen is in principe gelijk en je voelt je verbonden met mensen vanwege hun persoonlijkheid, waarden en interesses. Hoe paradoxaal het ook lijkt, geven degenen die zich wel meer verbonden voelen met mensen van hun eigen opleidingsniveau ook aan dat persoonlijkheid, waarden en interesses voor hen de belangrijkste factoren zijn. Zij beschouwen deze factoren als een bijkomstigheid van hun opleidingsniveau. Voor een deel van de lageropgeleiden komt daar nog bij dat ze vinden dat hogeropgeleiden neerbuigend doen.

Opleidingsniveaus en politiek
In hoeverre erkennen burgers zelf de door Bovens en Wille geschetste ‘diplomademocratie’, waarin de zorgen en voorkeuren van lageropgeleiden onvoldoende aan bod komen door de oververtegenwoordiging van hogeropgeleiden?

In de tabel zagen we dat 68 procent van de ondervraagden het eens is met de stelling ‘De mening van hogeropgeleiden klinkt te veel door in de politiek’ en 58 procent met de stelling ‘De mening van lageropgeleiden klinkt te weinig door in de politiek’. Een groot deel van de lageropgeleiden (79 procent) en middelbaar opgeleiden (73 procent) vindt dat de mening van hogeropgeleiden teveel doorklinkt in de politiek. Hogeropgeleiden zijn het aanzienlijk minder vaak met deze stelling eens (46 procent).

Bij de stelling dat de mening van lageropgeleiden te weinig doorklinkt zijn de verschillen tussen de opleidingsniveaus groter: 75 procent van de lageropgeleiden is het hiermee eens, tegenover 56 procent van de middelbaar opgeleiden en 38 procent van de hogeropgeleiden. Waarom de oververtegenwoordiging van hogeropgeleiden vaker als probleem wordt gezien dan de ondervertegenwoordiging van lageropgeleiden, kunnen we niet met zekerheid zeggen. Wel valt op in de tabel dat het verschil vooral bij de middelbaar opgeleiden zit. Zouden zij meer aversie hebben tegen hogeropgeleiden dan sympathie voor lageropgeleiden?

Partijpolitiek wordt de oververtegenwoordiging van hogeropgeleiden of ondervertegenwoordiging van lageropgeleiden het minst als probleem gezien door de kiezers van de VVD (48 procent) en GL of D66 (46 procent) en het meest door die van de PVV (78 procent) en SP (72 procent). Dat suggereert een tegenstelling tussen de (economische en culturele) ‘elite’ en de ‘populisten’. Ervan afgezien of dat de goede labels zijn, is het verschil wel echt politiek in die zin dat uit nadere analyse blijkt dat het niet kan worden ‘wegverklaard’ door verschillen in opleidingsniveau tussen de achterbannen van deze partijen.

Dat de mening van hogeropgeleiden te veel doorklinkt in de politiek kan niet direct worden opgevat als een pleidooi voor minder hoogopgeleide politici. Uit eerder onderzoek weten we dat kennis en deskundigheid van politici juist belangrijke criteria zijn om politici te beoordelen (COB-kwartaalbericht 2009|3: 25). Wel vinden veel lageropgeleiden dat politici niet goed weten wat er speelt en vinden dat politici hun taal niet spreken (COB-kwartaalbericht 2010|3: 18).

Al met al zien we in de beleving en zorgen van burgers enige bevestiging van ideeën over een dreigende tweedeling en het ontstaan van een diplomademocratie. Een meerderheid ziet verschillen tussen lager- en hogeropgeleiden en een meerderheid ziet de oververtegenwoordiging van opvattingen van hogeropgeleiden als probleem.

Maar tegelijkertijd is enige relativering ook op haar plaats: bij sociale relaties gaat het vooral om gedeelde waarden en interesses en in de politiek zijn kennis en kundigheid voor burgers geen probleem maar een pre. Het is daarom te simpel om te spreken over een toenemende polarisatie tussen opleidingsniveaus. Als onderzoekers moeten we oppassen die polarisatie niet op te roepen door het tamboereren op nieuwe kloven en klassen. We zouden eens wat meer op zoek kunnen gaan naar de wereld achter de zo makkelijk registreerbare opleidingsverschillen (afkomst, werkomstandigheden, woonomgeving, toekomstperspectieven, etc.).

Josje den Ridder en Paul Dekker zijn onderzoekers bij het Sociaal en Cultureel Planbureau; zie over de RMO/NIPO-enquête verder hun verslag op de website van de RMO.

Foto: Bas Bogers