COLUMN Getting our shit together

Als één man op honderdduizend werkloos is, heeft hij een probleem. Als vijftien miljoen op vijftig miljoen werkloos zijn, is dat een publieke kwestie. Dit schreef de socioloog C. Wright Mills in 1959. Meer dan zestig jaar later behandelen wij honderdduizenden jongeren alsof ze ieder een persoonlijk probleem hebben, richten voor ieder een uniek traject in, en gaan voorbij aan de overstijgende kwesties.

Vierenzestig professionals

Vorig jaar was er een wat moeizaam debat op de site over een kwestie in de relatie tussen jongeren en professionals. ‘Hulpverleners, laat je eigen shit thuis’, met als reactie: Nee, zet je ‘shit om tot mest’. Het getuigt van een verkramping bij jeugdprofessionals. Natuurlijk zouden hulpverleners voorzichtig moeten zijn, vooral als tieners in hun hulpverleningstraject soms wel met vierenzestig professionals te maken krijgen. Als die allemaal hun shit gaan delen om ‘echt’ met je te zijn, krijg je wel heel veel shit over je heen.

Dan kunnen we wel bediscussiëren hoezeer shit ook mest kan zijn… Maar gaan we het echt niet hebben over die VIERENZESTIG professionals?! Die nemen in de kamer nog meer ruimte in dan de spreekwoordelijke olifant. Dat dit überhaupt bestaat, ontstijgt wat professionals in micro-ontmoetingen doen. Het is een schande van macrostructurele institutionele proporties.

Cut through the bullshit

Ondanks deze shitstorm zijn er jeugdprofessionals who cut through the bullshit. Aandacht daarvoor draagt bij aan een heroriëntatie op zowel micro- als macroniveau. Enkele anekdotes die dit illustreren:

Tijdens een lokaal jeugdoverleg worden ‘risicojongeren’ besproken. Aanwezig zijn onder andere participatieambtenaar, politie, leerplichtambtenaar, jeugdzorgmedewerker en jongerenwerker. Bij de vraag hoe het nou echt gaat met een jongen op de lijst, kijkt iedereen naar de jongerenwerker. Die blijkt, als enige, een verhaal te hebben dat de cijfers over spijbelen, vandalisme, en thuisproblematiek toelicht.

Diezelfde jongerenwerker zit in een team dat steeds vaker contact heeft met ouders. Hij belt aan bij een jongen thuis. Vader doet open met een blik tussen nieuwsgierigheid en vrees. ‘Ik wilde je laten weten dat uw zoon vrijwilligerswerk bij ons doet. Hij doet het goed. We zijn echt blij met hem.’
Het duurt even. Moeder komt erbij. ‘Ja sorry, we begrepen het even niet. Normaal komen mensen alleen langs als hij iets fout heeft gedaan. Wat leuk dat je dit komt vertellen!’

Nog een anekdote: Daniel werkt bij een grote jeugdzorginstelling, waar het beleid lijkt dat medewerkers hun eigen shit en ook andere persoonlijke ervaringen thuislaten. Daniel: ‘Dat werkt natuurlijk niet. Denk je echt dat ‘ie mij wat gaat vertellen als ik niks van mezelf laat zien?!’ Daniel vertelt wél over zichzelf en neemt de tijd om ‘cliënten’ te leren kennen. De jongeren leren hem vertrouwen en nemen stappen om langzaam grip te krijgen op hun leven. Daniel kan dat moeilijk verkopen binnen de instelling. Zijn manier duurt te lang, vindt zijn leidinggevende. ‘Ik doe het toch op mijn manier, want dan gebeurt er tenminste wat. Ik ben eigenlijk stiekem jongerenwerker.’

Tot slot deze: Een middelbare schooldocent vindt veel meer aansluiting bij de leerlingen dan zijn collega’s. Hij zegt dat hij een soort broer is; altijd in voor een praatje en ook voor uitjes buiten schooltijd. Is daar dan tijd voor als docent? Wel als je het opweegt tegen alle moeite waar je tegen op zou werken als je het niet doet. ‘Deze jongeren hebben geen makkelijk leven. Mensen met posities zijn eerder bedreigingen. Daar moet je toch op een bepaalde manier doorheen komen. Alles begint met vertrouwen.’

Jeugdprofessionals als community practitioners

De voorbeelden lijken misschien vooral op het jongerenwerk gebaseerd, toch hebben ze bredere zeggingskracht. In Amerikaanse termen kunnen we deze beroepskrachten community practitioners noemen. Zij hebben weinig op met individualiserende, cognitivistische, deficiëntiegebaseerde en therapiegeoriënteerde benaderingen die helaas nog steeds dominant zijn.

Community practitioners werken gemeenschapsgericht, holistisch, asset-based en empowerment-georiënteerd. Ze bewegen zich in buurten en kennen die. Ze isoleren jongeren niet in eenzame trajecten waarvoor ze de ‘kracht’ zouden hebben, maar nemen jongeren op in grotere gehelen. Daar mogen deelnemers kracht ervaren in erkend en verbonden zijn. Community practitioners gaan onconventioneel om met tijd en middelen. Ze hebben een maatschappelijke missie, zien daarin hun mandaat en gaan ervoor.

Opleiden tot community practitioners?

Kun je opgeleid worden tot zo’n professional? Deels zullen studenten pas na de opleiding in deze rol groeien. Maar we zijn al heel ver als we hen tijdens de opleiding mee laten lopen met community practitioners en als we hen met kennis en begeleiding ondersteunen. Daarom is het van wezenlijk belang dat we succesvolle praktijken met veel meer nieuwsgierigheid en zorgvuldigheid onderzoeken, ondersteunen en ruimte geven.

Het betreft een type vakmanschap dat meer nodig is in alle beroepen die met jonge mensen te maken hebben. Individuele professionals kunnen dit niet alleen. Het gaat om een gezamenlijke inspanning van opleidingen, onderzoeksinstellingen en werkveld. Let’s get our shit together.

Sebastian Abdallah is Programmacoördinator ‘Maatschappelijke participatie in de grote stad’ in het Centre of Expertise for Urban Education bij de Hogeschool van Amsterdam. Hij doceert bij Sociaal Werk en Culturele en Maatschappelijke Vorming en is zelfstandig trainer en adviseur.

 

Foto: Keira Burton via Pexels