De buurt doet ertoe – maar niet voor informele zorg

De buurt is nog steeds een belangrijk aangrijpingspunt voor veel sociale en andere beleidsonderwerpen. Maar níet voor informele zorg. Daarom is het ook niet terecht dat gemeentes trachten de sociale samenhang in buurt en wijk te versterken via de Wmo.

In de Wmo is een belangrijke rol weggelegd voor de buurt. Het eerste prestatieveld waarop gemeenten geacht worden beleid te formuleren, is: ‘Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten’. Daarbij wordt een verband gesuggereerd tussen sociale samenhang op buurtniveau, en de participatie van mensen. Dat verband is echter niet zo vanzelfsprekend, want participeren kan gebeuren in heel veel verbanden: in bedrijven en scholen, in sportverenigingen en andere vrijwilligersorganisaties of in vrienden- en familienetwerken. En die zijn lang niet altijd buurtgerelateerd.

Toch wordt er wel wat van de buurt verwacht in de Wmo. Er wordt op drie manieren een verband gelegd tussen ‘de buurt’ en de ondersteuning van mensen met een beperking:

1. De buurt en wijk als directe geografische omgeving van een zorgvrager; dat betekent dat voorzieningen beschikbaar moeten worden gesteld in de buurt van de zorgvrager.

2. De wijk als ideaal organisatieniveau voor het realiseren van samenhang in voorzieningen; dat betekent wijkgericht werken door beroepskrachten, om een integrale aanpak mogelijk te maken.

3. De buurt als niveau waarop sociale samenhang en leefbaarheid vormkrijgen, door te functioneren als ontmoetingsplaats, en door ‘de civil society te creëren’.

De eerste twee functies van de buurt onderschrijf ik. Het is prettig voor zorgvragers als ze hun ondersteuning dichtbij kunnen krijgen. Het is ook belangrijk dat beroepskrachten die in dezelfde buurt werken rond dezelfde zorgvragers, niet langs elkaar heenwerken. Maar wat is het verband tussen sociale samenhang in buurten en de ondersteuning van mensen met een beperking? Volgens de beleidsstukken bij de Wmo ontstaat door meer sociale samenhang een sterkere civil society, en kan de civil society mensen met een beperking helpen door hen op allerlei manieren informele zorg en ondersteuning te bieden. En die civil society moet dus, zegt prestatieveld 1, bevorderd worden in buurten en wijken.

De norm in de welvaartsstaat: eerst zelf oplossingen zoeken - inclusief professionele hulp

Nu ben ik er zeker niet op tegen dat er meer informele zorg en ondersteuning wordt gegeven. Ik ben er zelfs van overtuigd dat van de huidige formele zorg best een deel kan worden vervangen door informele zorg en ondersteuning. Maar ik denk niet dat die informele zorg en ondersteuning kan worden bevorderd door sociale samenhang te bevorderen in buurten en wijken. Er is namelijk geen verband tussen sociale samenhang in buurten en de informele zorg die tussen buren gegeven wordt. Al eerder toonde Lilian Linders aan dat dat in een buurt met weinig sociale samenhang – in de wijk Drents Dorp in Eindhoven – gelukkig wel degelijk informele zorg werd gegeven, zelfs intensieve zorg. Maar dat was niet op basis van het bestaan van een buurtgemeenschap, maar op basis van een één op één relatie tussen twee personen, vaak omdat ze die elkaar herkenden als lotgenoot. Zelf toonde ik aan dat in buurten waar wel veel sociale samenhang is – in Zwolle, Westervoort, Barneveld, Putten en Wageningen – er óók geen verband is tussen die sociale samenhang en zorg tussen buren.

Integendeel, juist daar gelden informele regels die ervoor zorgen dat buren elkaar zo weinig mogelijk last bezorgen. Men is wel bereid elkaar te helpen, maar dan in noodgevallen, voor korte tijd, en liefst op basis van wederkerigheid. Voor structurele zorg verwacht men van elkaar dat men de weg weet naar de professionele voorzieningen: ‘We zijn goed genoeg opgeleid om te weten dat er structurele hulp bestaat’, zoals een respondent kernachtig verwoordde. Wie voldoende is opgeleid en is opgegroeid in de welvaartsstaat, hanteert als norm voor zelfredzaamheid: eerst zelf oplossingen zoeken - inclusief inschakelen van professionele hulp – en alleen als dat niet lukt een beroep doen op anderen, eerst familie en vrienden en tenslotte misschien ook buren. De Wmo verwacht dat deze norm verandert.

Buurten zijn niet vanzelfsprekend sociale verbanden

Dat ‘de buurt’ geen logische bron van informele zorg is, kan ook worden onderbouwd door een analyse van sociale samenhang als de mate van betrokkenheid van mensen bij sociale verbanden. Er zijn veel verschillende sociale verbanden, formeel en informeel: bedrijven, scholen, politieke partijen, verenigingen, vrijwilligersorganisaties, families en vriendennetwerken. Elk sociaal verband heeft een eigen doel, en mensen maken deel uit van dat sociaal verband omdat en zolang dat doel overeenstemt met hun eigen motivatie. Buurten zijn niet vanzelfsprekend sociale verbanden; het zijn in de eerste plaats geografische eenheden, en sommige buurten zijn ook niet meer dan dat. Er kúnnen wel sociale verbanden binnen buurten ontstaan, maar dat zijn dan niet vanzelfsprekend sociale verbanden die zorg en ondersteuning tot doel hebben. Ook in het WRR-onderzoek ‘Vertrouwen in de buurt’ worden diverse buurtgerelateerde netwerken en organisaties beschreven. Maar die zijn meestal gericht op verkeer, veiligheid, groen en speelvoorzieningen. Betrokkenheid van mensen bij zo’n buurtorganisatie betekent nog geen bereidheid om ook zorg en ondersteuning te geven aan buren. Buren organiseren zich wel gemakkelijk om hun onderlinge omgang in de publieke ruimte te reguleren, maar zullen hun privéruimte eerder van elkaar afschermen dan buren daarin toe te laten.

Andere sociale verbanden vormen gelukkig wel een bron van informele zorg. Mantelzorg wordt meestal verleend aan familieleden. Ook diverse vrijwilligersorganisaties zijn specifiek gericht op zorg, zoals de Zonnebloem en het Rode Kruis. En ook kerken hebben zorg tot doel, zij het niet als enige doel. Er zijn dus wel degelijk sociale verbanden die belangrijk zijn voor de ambitie van de Wmo, maar die zijn niet per se buurtgerelateerd.

Ik pleit er niet voor prestatieveld 1 te schrappen, maar deze anders te formuleren, zodat het gaat om sociale samenhang in een andere zin, namelijk actieve betrokkenheid van burgers in zelfgekozen sociale verbanden. Met het oog op de doelen van de Wmo zullen gemeenten – met behulp van sociale professionals - zich sterk moeten maken om díe sociale verbanden te versterken die gericht zijn op zorg en ondersteuning, of die op een andere manier een logische link hebben met de participatie van mensen met een beperking. Dat kán soms ook een buurtorganisatie zijn, maar denk vooral aan organisaties zoals de Zonnebloem of het Rode Kruis, een organisatie als Stichting Present of een sportvereniging die gestimuleerd wordt de activiteiten toegankelijk te maken voor mensen met een beperking. Maar wat gemeenten in elk geval niet moeten doen, is Wmo-geld investeren in buurtbarbecues in de hoop dat er dan als gevolg meer informele zorg in de desbetreffende buurt ontstaat.

Marja Jager-Vreugdenhil is onderzoeker Centrum voor Samenlevingsvraagstukken. Zij promoveerde in september met het proefschrift: 'Nederland Participatieland?'.

Dit artikel is 5318 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (11)

  1. Wat een belangwekkend bericht voor beleidmakend Nederland! Wat meer weer bewijst dat doelgroepen die voor beleidsmakers handig lijken, dat voor de oplossing van het probleem lang niet altijd zijn!
    Het onderscheid tussen mantelzorg en vrijwilligerswerk is in deze ook wel relevant.

  2. Helemaal mee eens, niet de buurten maar de zelfgekozen sociale verbanden kunnen zoden aan de dijk zetten bij langdurige zorg voor elkaar. Ik ben niet voor niets naar een grote stad gaan wonen, een zekere mate van anonimiteit is daarbij wezenlijk van belang. In die anonimiteit zit de ruimte om te experimenteren, daarin zit de vernieuwing die een maatschappij heel erg nodig heeft. Ik heb helemaal niets met het dorpse gevoel waar men nu over begint als het gaat om zorg voor elkaar.
    Daarnaast is het heel erg fijn dat ik buren heb die me helpen mijn dementerende man en mij op de been te houden. Met de meeste had ik voor de ziekte al een fijn contact. Dat zijn in zekere zin mijn mensen, de mensen waar ik aansluiting bij heb. Niet alle buren komen hiervoor in aanmerking. Het is normaal dat je intimiteit niet met iedereen deelt. Voor elkaar zorgen is meer dan een boterham beleggen, zeker bij een ingrijpende ziekte als dementie. En zonder professionals en stagiaires en studenten en buurtzorg was het allang afgelopen met thuis zijn, daar kan geen lieve buur iets aan doen.

  3. Hallo Marja, ik ben het niet helemaal met je eens. In Rotterdam Noord, functioneert ons Buurtbuddie project heel goed. Buren helpen elkaar dmv informele hulp aan elkaar te geven (wederkerigheid) . Ik vind het niet terecht dat je alleen een paar organisaties noemt, die volgens jou betoog wel goed bezig zijn. Kom gerust bij ons langs en ik zal je graag laten zien dat meer organisaties dat kunnen en doen. Vriendelijke groet, Wil Roode
    http://www.wilskrachtwerkt.nl

  4. Wat ben ik blij met dit stuk! Ik hoop echt dat dit geluid vaker en harder gaat klinken vanuit alle hoeken. Ik kijk met grote zorg naar de ontwikkelingen. Wij zijn een gezin met veel zorg(3x progressieve spierziekte) en horen maar steeds dat we ons eigen kracht netwerk moeten aanspreken. Maar dat netwerk is niet onuitputtelijk en heel gek op de momenten dat wij echt wat nodig hebben, en iets vragen,( wat al niet zo makkelijk is, want er is geen wederkerigheid, of in beperkte mate, )is er nooit iemand beschikbaar. Het wordt naarmate de kinderen ouder worden zelfs steeds moeilijker.
    Ik ben samenlevingsopbouwerker (die van het uitstervend ras zeg maar) en adviseur o.a. Wmo en sociale vraagstukken van beroep. En ik heb dus altijd in sociale verbanden en cohesie gelooft en dat doe ik nog, maar ik ben het zo eens met je dat informele zorg daar niet onder moet vallen. Mijn vraag is wel: hoe krijg je dit tussen de oren van de beleidsmakers. Zij zien dit als de oplossing voor het financieringstekort. Erger nog ze geloven ook echt dat het zo gaat werken.

  5. Goed stuk. Tegelijk denk ik dat de buurt wel een vindplaats voor informele zorg, alleen dan misschien niet altijd direct voor buren. Ook Lilian Linders gaf aan dat je in de buurt mensen wel kunt aanspreken, maar ze soms juist iemand uit een buurtje verder op willen helpen. De schaal is ook daar van belang: het moet soms niet té dichtbij zijn. Voor ondersteuning via maatjesprojecten ben je soms juist beter af met een maatje dat iets verder van je af staat. Iemand die je juist andere sociale milieus laat zien, andere plekken in de stad, andere mogelijke loopbanen etc.

  6. Hallo Marja, Ik ben het deels met je eens. Ik denk zelf dat er nog genoeg aanknopingspunten zijn om vanuit de WMO of straks de zorg gelden uit de AWBZ zorg dichter bij de mensen te brengen Ik vind dat vanuit het buurtwerk al goede voorbeelden zijn van laagdrempelige zorg in de buurt om mensen met elkaar in
    contact te brengen en ‘vrijblijvend’ diensten aan elkaar te verlenen. Een goed voorbeeld in Ede zijn de open tafels in diverse buurthuizen en vriendenkringen. Dit werkt goed.
    Ik ben het met je eens dat je zorg niet kunt ‘afdwingen’ . Het blijft dan ook informeel en kan de structurele hulp niet vervangen.

    Groet,
    Chris Moes

  7. Actieve betrokkenheid van burgers laat zich niet in een geografisch keurslijf drukken. Vanuit die optiek ben ik het helemaal met u eens dat de WMO niet geforceerd de wijk of buurt als uitgangspunt voor het versterken van sociale netwerken kan nemen. Met ons platform voor informele zorg (www.zorgvoorelkaar.com) zien we echter wel een nieuwe doelgroep vrijwilligers (<40 jr) opstaan die zich wil inzetten voor een ander. Dit zijn burgers die graag ouderen of mensen met een beperking willen ondersteunen (een boodschap doen, keertje de ramen lappen, iemand ergens naartoe brengen). Uit praktische overwegingen is het hierbij juist wel wenselijk dat dit in de buurt gebeurt (van huis of werk), zodat het verlenen van informele zorg makkelijk te combineren is met het drukke bestaan. Wanneer men vanuit de WMO deze doelgroep wil mobiliseren is de buurt dus juist wel een belangrijk uitgangspunt.

  8. Ik ben het helemaal eens met het artikel maar niet met de stelligheid waarmee het wordt gepresenteerd. Ten eerste denk ik dat er wel degelijk situaties zijn waarbij sociale cohesie ook als effect kan hebben dat de drempel om informele zorg dichtbij in de buurt of straat te leveren verlaagd. Maar informele zorgverleners kunnen inderdaad overal vandaan komen en behoeft niet persé uit de directe omgeving te komen. Ten tweede denk ik wel dat in veel straten en buurten mensen wonen die best bereid zijn om iets voor een ander te doen maar geen notie hebben welke vraag er is naar informele zorg en wie er vraagt om inzet van informele zorg of ondersteuning. Gezien alle bezuinigingen die eraan komen is het van belang met heel mogelijkheden voor informele zorg te experimenteren zowel in de georganiseerde informele zorg als de ongeorganiseerde informele zorg. Inderdaad de man of vrouw die in de straat, buurt of wijk woont maar misschien wel in een andere woonkern iets wil doen maar niet vanuit een instelling of organisatie. Bovendien zullen nog veel mensen moeten wennen aan het idee dat het verlenen van informele zorg of steun noodzakelijk zal blijken in de nabije toekomst. Dit geldt eveneens voor de zorgvragers die informele hulp zullen moeten accepteren als professionals of de directe omgeving (mantelzorgers) dit niet meer zullen kunnen leveren.

  9. Ik denk dat de conclusie terecht is. We zien dat alle actuiviteiten in een buurt nauwelijks invloed heeft of het geven van informle zorg. Dit heeft ook te maken met het gegeven dat er een klik moet zijn tussen de hulpvrager en vrijwilligere hulpverlener. De gemeenten zullen daarom ook bij de WMO meer moeten investeren in organisaties die vrijwillige hulp aanbieden en die dit ook goed kunnen organiseren. Ik mis in het rijtje van organisatie die in het artikel genoemd zijn dan ook de vereniging Humanitas. Ik denk dat in sommige plaatsen het aanbod van vrijwillige hulpverlening veel groter is dan de genoemde organisatie. Kennelijks is de schrijver nog onvoldoende op de hoogte van hetgeen al plaatsvindt.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *