Hoe gemeenten sociaal ondernemers kunnen benutten

Sinds de invoering van de participatiewet en de decentralisaties in 2015 hebben gemeenten meer verantwoordelijkheden gekregen. Het beperkte budget daarvoor leidt tot het inschakelen van sociaal ondernemers. Onderzoekers van de Universiteit Utrecht bespreken waar gemeenten op moeten letten en welke mogelijkheden ze hebben bij het samenwerken met sociaal ondernemers.

Sociaal ondernemerschap richt zich op het oplossen van een maatschappelijk probleem via een innovatieve en bedrijfsmatige aanpak[1]. De prioriteit van sociaal ondernemers ligt bij waardecreatie voor de maatschappij, door het aanpakken van problemen als jongerenwerkloosheid en voedselverspilling. Hun focus ligt dus niet op winstmaximalisatie. Vaak legitimeren sociaal ondernemers hun activiteiten door binnen de samenleving draagvlak te creëren en daarbij een betalende partij te mobiliseren.

Maak goede afspraken over de maatschappelijke waarde

In hoeverre kunnen lokale overheden nu hun publieke taken uitbesteden aan private partijen, zoals sociaal ondernemers, zonder de controle daarop te verliezen?[2] Uitvoerende publieke organisaties zoals de politie worden uiteindelijk gecontroleerd door politici die worden gekozen - en mogelijk ook naar huis gestuurd – door burgers. Private organisaties worden niet op deze manier gecontroleerd: niet de wet, maar de vraag van consumenten bepaalt hun legitimiteit.

Het staat ondernemers vrij om alleen die klanten te bedienen die de meeste winst, toegevoegde waarde of effect opleveren. De afwezigheid van democratische controle kan het overnemen van publieke taken door bedrijven bemoeilijken. Goede afspraken tussen overheden en sociaal ondernemers zijn dan ook essentieel.

Een belangrijk onderdeel van die afspraken is vooraf bepalen welke maatschappelijke waarde  de onderneming geacht wordt te leveren, en achteraf in hoeverre dat gebeurd is. Die bepaling moet gebeuren door cliënten, overheden en andere betrokkenen samen.

Sociaal ondernemerschap en lokaal beleid

Een tweede en misschien nog belangrijkere vraag is welke positie lokale overheden het beste kunnen innemen om meer maatschappelijke waarde te creëren, zonder de controle op de publieke taak te verliezen?

Sociaal ondernemers zijn vaak innovatief, zoeken de randen op van de gangbare institutionele kaders en voorzien in legitimering door zowel maatschappelijk resultaat te boeken als financieel duurzaam te zijn. De overheid blijft echter eindverantwoordelijk voor het sociale domein. Dus: ‘laat 1000 bloemen bloeien’, maar houd wel overzicht. Om dit overzicht te behouden hebben gemeenten die sociaal ondernemerschap willen stimuleren, verschillende instrumenten tot hun beschikking.

Burgerinitiatieven: right to challenge

Sinds het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ uit 2012 wordt een participatiesamenleving gestimuleerd. Burgerinitiatieven, die zo nu en dan de vorm aannemen van sociale ondernemingen, bestaan al op veel gebieden: zorgtaken, groenonderhoud, beheer van een speeltuin of leerlingenvervoer.

Burgers die denken dat zij bepaalde taken beter kunnen uitvoeren dan de gemeente kunnen ook een bewonersbod doen. Het gaat hier om het ‘right to challenge’: burgers worden expliciet uitgenodigd om de gemeente uit te dagen op bestaande taken. In Utrecht heeft bijvoorbeeld het Spinozaplantsoen een ‘eetbare ontmoetingstuin’ opgericht.

Social Impact Bonds

Bij een Social Impact Bond (SIB) werken drie verschillende partijen samen om een specifiek maatschappelijk probleem aan te pakken, zoals langdurig werkloze jongeren. Een sociaal ondernemer leidt het project, en externe financiers dragen het financiële risico. De (veelal lokale) overheid betaalt alleen terug als de ondernemer succesvol is, bijvoorbeeld wanneer het lukt om mensen uit een uitkeringssituatie te krijgen[3].

De overheid maakt met de ondernemer lange termijnafspraken op basis van een business case, waarin wordt vastgesteld hoeveel de overheidsuitgaven verminderen bij het bereiken van bepaalde resultaten door de sociale ondernemer. Bij goede resultaten krijgt de financier zijn return on investment, en de sociaal ondernemer een premie. Belangrijke vragen hierbij zijn of de resultaten van het project meetbaar zijn en in welke mate kan worden bijgestuurd.

Een bredere opzet is mogelijk via een resultatenfonds zoals de Provincie Noord-Brabant momenteel ontwikkelt. Hierbij is het waarderen van maatschappelijke impact leidend in de business case, niet zozeer het verminderen van overheidsuitgaven.

Aanbestedingen

De overheid besteedt jaarlijks meer dan 73 miljard euro aan aanbestedingen – waarvan lokale overheden een derde deel voor hun rekening nemen. Dit hoge bedrag biedt mogelijkheden voor het stimuleren van sociaal ondernemerschap en sociale ondernemingen, bijvoorbeeld via de Aanbestedingswet van 2012. Een veel toegepaste mogelijkheid om sociaal ondernemerschap te stimuleren is dat bedrijven met personeel met een afstand tot de arbeidsmarkt (het zogeheten social return) worden beloond met een hogere ranking in een aanbesteding.

Een andere optie is om bedrijven te belonen voor productenprocessen die (relatieve) milieubesparing opleveren. Het stellen van dergelijke sociale en duurzaamheidseisen zorgt ervoor dat de kracht van sociale ondernemingen in concurrentie met andere ‘normale’, commerciële ondernemingen kan worden getoetst. Daarnaast is het wettelijk zelfs mogelijk om alleen sociale ondernemingen toe te laten tot een aanbesteding, waarin zij met elkaar concurreren om een opdracht.

Tabel 1. Samenwerkingsvormen van sociaal ondernemerschap

Gezocht: ondernemende en betrokken bestuurders 

Overheden zijn en blijven ‘eigenaar’ van de publieke taak. Afhankelijk van de vorm waarin met sociale ondernemers wordt samengewerkt, kan de rol van de overheid om dit eigenaarschap in te vullen verschillen (zie de tabel hierboven) [4]. Hoe dan ook - deze rol vraagt om nieuwe capaciteiten en betrokkenheid van bestuurders, beleidsmakers en beleidsteams, die voor een succesvolle structurele samenwerking met sociaal ondernemers bovendien een lange adem moeten hebben.

Niels Bosma (universitair hoofddocent sociaal ondernemerschap Utrecht University School of Economics)

Karin Geuijen (universitair docent publiek management, bestuurs- en organisatiewetenschap Universiteit Utrecht)

Willem Janssen (universitair docent aanbestedingsrecht, PPRC, Universiteit Utrecht)

Veronique Schutjens  (universitair hoofddocent economische geografie en ondernemerschap, Universiteit Utrecht)

Alle auteurs zijn verbonden aan het Utrecht University Social Entrepreneurship Initiative. Dit artikel is een bewerkte versie van “Sociaal ondernemerschap: eerste hulp bij geldgebrek”, verschenen in De Helling, zomer 2018 (nr. 2)

Noten:

[1] Zie bijvoorbeeld Mair, J., & Marti, I. (2006). Social entrepreneurship research: A source of explanation, prediction, and delight. Journal of World Business, 41(1), 36-44.

[2] Zie ook de Initiatiefnota Sociale Onderneming van de ChristenUnie (14-9-2018) over het stimuleren van sociaal ondernemerschap.

[3] Het resultaat wordt op verschillende momenten in het traject vastgesteld door een onafhankelijke partij. Ook is er vaak sprake van een intermediair die alle onderlinge afspraken coördineert.

[4] Voor een beschrijving van deze rollen zie https://kennisopenbaarbestuur.nl/rapporten-publicaties/regionale-sturing-inspelen-op-maatschappelijke-uitdagingen/

 

Foto: CommScope (Flickr Creative Commons)