In de 20 jaar die ze zich met dit onderwerp bezighoudt, ziet Van Gemert keer op keer dat de stem van het kind te weinig gehoord wordt. Ze stelt: ‘Ook in de meldcode is het gesprek met de cliënt in de praktijk bijna altijd een gesprek met de ouders en vrijwel nooit met het kind.’
Van Gemert richtte de Academie voor Praten met Kinderen begin 2015 op, om jeugdzorgprofessionals te leren echt contact met kinderen te maken. Dat gebeurt namelijk nog steeds te weinig.
Angst en verkeerde pet
Ze noemt drie redenen waarom professionals handelen zoals ze vaak doen. Ten eerste bestaat onder hen de angst dat ze een kind door hun vragen klem zetten of beschadigen en dat ze door hun bemoeienis een loyaliteitsconflict bij het kind veroorzaken of de ouders tegen hen in het harnas jagen.
Ten tweede vinden professionals zich niet altijd de aangewezen persoon om een gesprek met het kind aan te gaan. Van Gemert: ‘Prima natuurlijk dat een hulpverlener zich afvraagt of hij de juiste mens op het juiste moment is, maar het resultaat is dan te vaak dat niemand met het kind in gesprek gaat. Of dat er één gesprek plaatsvindt, en daarna niet meer.’
Ten slotte zijn professionals zo druk bezig met hun taakopdracht dat ze daardoor niet altijd zien wat de behoefte van het kind is. ‘Preoccupatie met de eigen agenda kan er bijvoorbeeld toe leiden dat professionals vanuit een ‘reddersrol’ of met een ‘politiepet’ het gesprek ingaan, in plaats van met open vizier. Dat gaat vervolgens op meerdere niveaus fout, want professionals zetten dan niet alleen een pet op die ze niet past, maar ze gaan ook voorbij aan de behoeften van het kind.’
Hoe moet het dan wel?
Voor een goed contact is een veilige, geborgen omgeving nodig, zodat kinderen zich gezien voelen en vrijuit durven spreken. Van Gemert: ‘Dat doe je door geïnteresseerd te vragen naar hoe het kind zijn dag doorbrengt en wat hij leuk vindt. Maar ook door te benoemen wat je merkt aan het kind, bijvoorbeeld als hij zenuwachtig lijkt voor het gesprek. En door het te erkennen als je iets niet weet en het moet navragen. Laat zien dat je ook maar een mens bent.’
Ze noemt het voorbeeld van een zorgcoördinator op school die op gegeven moment letterlijk tegen een meisje zei: ‘O ja, ik had vroeger ook altijd gedoe met mijn ouders.’ Maar pas op, waarschuwt Van Gemert: ‘Je eigen ervaringen inzetten, mag niet betekenen dat het gesprek vervolgens alleen nog maar over jou gaat.’
Een andere voorwaarde voor een goed contact is betrouwbaarheid en dat je je beloftes nakomt. ‘Dat is niet altijd even gemakkelijk, maar als je je belofte onverhoopt niet kunt inlossen, vertel dan ten minste waarom. Als je dat nalaat, bevestig je deze kinderen in hun toch al negatieve mens- en wereldbeeld. En in hun opvatting dat ze onbelangrijk zijn.
Professionals moeten een door protocollen en richtlijnen gemarkeerd pad volgen. Dat lijkt een open gesprek in de weg te staan.
Van Gemert: ‘Niet als je van te voren duidelijk maakt wat het traject is. Dus zeg bijvoorbeeld van tevoren dat een kind alles mag vertellen en dat als er dingen zijn waar je het kind niet zelf bij kunt helpen, je dan met het kind zult bespreken met wie je wilt overleggen. Ook is het goed om van te voren aan te geven dat een gesprek niet langer dan een uur duurt. Als dat uur onvoldoende is, maak dan een nieuwe afspraak, eventueel aan het einde van dezelfde dag.’
Ze vindt overigens dat je prioriteiten moet kunnen stellen als het vermoeden rijst dat er ernstige dingen spelen. ‘Heb je een goed gesprek gehad, en alles lijkt mee te vallen, dan zegt een kind soms letterlijk op de drempel van de deur “uh ja, er is nog iets dat ik wilde zeggen.” En dat iets kan zo ernstig zijn dat je moet besluiten om nog dezelfde dag in actie te komen.’
Een gesprek met een kind dat seksueel is misbruikt, is uiteraard veel meer beladen dan een kind dat na schooltijd niemand heeft die op hem wacht met een kop thee, zegt Van Gemert. ‘Maar het ene kind is het andere niet en wat voor volwassenen soms lijkt mee te vallen, kan voor een kind rampzalig zijn en andersom.’
Als er sprake is van actueel seksueel misbruik of ernstig fysiek geweld en de politie ingeschakeld moet worden, dan is het belangrijk dat het verhaal van het kind ‘zuiver’ blijft. ‘Oftewel, stel geen suggestieve vragen en beperk je tot luisteren. Je mag neutraal ingaan op wat het kind vertelt, zo van: vertel eens? Maar je mag kinderen geen woorden in de mond leggen, bijvoorbeeld over wie wat doet en hoe het kind zich daarbij voelde.’
Het is volgens Van Gemert ook belangrijk om humor in te brengen, een balletje te trappen of een spelletje te doen. ‘Ook moet je laten blijken dat je weet dat het kind het zwaar heeft en bij jou terecht kan.’
Professional en kind hebben elkaar gesproken, en dan?
‘Het vervolg is inderdaad vaak een probleem. Wat ik vaak van kinderen terug hoor, is dat in hun optiek niemand iets doet. Achter de schermen gebeurt er vaak wel degelijk van alles, maar dat is lang niet altijd merkbaar voor het kind.’
Professionals moeten onderling veel beter afstemmen wie het kind op de hoogte houdt en de gelegenheid geeft om zijn verhaal te doen, vindt Van Gemert. ‘Als er nog een onderzoek loopt van Veilig Thuis of de Kinderbescherming, dan zijn zij de eerst aangewezenen om in kaart te brengen wat er aan de hand is en wat nodig is. Daarnaast of daarna hebben kinderen echter vaak nog steeds behoefte aan informatie en aan een luisterend oor’.
Jan van Dam is redacteur bij Socialevraagstukken.nl
[i] I op 4, Kindermishandeling, een publiek probleem; :Beek, K. van; Steketee, M.; Doorn, L. van; Ham, M. (red.); Uitgeverij Van Gennep en Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken / Movisie, 2017, ISBN:9789461646781