Is solidariteit een kwestie van digitale bemiddeling? 

Door de coronacrisis laten mensen digitale platforms zoals Airbnb en Uber vrijwel links liggen. Buurt- en vrijwilligersplatforms daarentegen worden overstelpt door mensen die hun hulp aanbieden. Is solidariteit een simpele kwestie van digitale bemiddeling geworden?

Met hun onstuimige groei lijken de buurt- en vrijwilligersplatforms hun beloofde bijdrage aan de sociale cohesie en vrijwillige burgerparticipatie in te lossen. Maar welke rol spelen deze platforms (die ik ook wel ‘post-welfare platforms’ noem) precies in de organisatie van solidariteit? En hoe verhoudt dit zich tot het idee van een ‘altruïstisch overschot’ zoals Evelien Tonkens dat beschreef?

Uit mijn onderzoek - gebaseerd op veldwerk en interviews met ontwikkelaars van diverse digitale platforms[i]  – komen een aantal centrale spelers naar voren die coronahulpvraag en -aanbod middels platformtechnologie aan elkaar verbinden. Dit zijn vrijwilligersplatforms als NLvoorelkaar, Deedmob en Wehelpen, buurtplatforms zoals Mijnbuurtje of Nextdoor, nieuwe corona platform-initiatieven en diverse subgroepen op sociale media.

Snelgroeiende platforms voor een bredere doelgroep

Hoewel ook niet-digitale initiatieven - zoals het Rode Kruis of ‘Voor Elkaar in Amsterdam’ – volop corona-gerelateerde ondersteuning bieden, nemen digitale platforms een aanzienlijk deel voor hun rekening. Zo mobiliseerde een nieuw opgericht coronaplatform in een paar weken tijd ongeveer 40 duizend vrijwilligers. Bestaande platforms ontvangen drie tot vier keer meer bezoekers dan gewoonlijk, plus duizenden nieuwe aanmeldingen van vrijwilligers. De drie grootste Nederlandse ‘coronahelp’-Facebookgroepen hebben gezamenlijk bijna 24 duizend leden.

Een vertegenwoordiger van een van die snelgroeiende platforms zei over de toename van het aantal bezoekers: ‘Gewoonlijk trekken we mensen aan die al geïnteresseerd of betrokken zijn bij het vrijwilligerswerk, nu spreken we kennelijk een veel bredere doelgroep aan. Bijvoorbeeld mensen die vanwege het coronavirus noodgedwongen thuis zitten.’ Sommige geïnterviewden geven aan dat deze plotselinge groei vergelijkbaar is met de reactie op de vluchtelingencrisis een paar jaar eerder.

Opmerkelijk: vraag blijft achter op aanbod

Er is echter iets opmerkelijks aan de groei van de digitale platforms: het aanbod van hulp stijgt – er zijn veel mensen die hulp aanbieden - maar de vraag naar hulp blijft achter. Hoewel de hulpvraag volgens platformontwikkelaars de laatste weken stijgt is de balans nog steeds opmerkelijk. Bij het vrijwilligersplatform NLvoorelkaar staan momenteel 7159 aanmeldingen voor corona-vrijwilligerswerk tegenover 276 verzoeken om hulp: een ratio van 26 tot 1 (geraadpleegd 23 april 2020).

Is hier sprake van een altruïstisch overschot, zoals Evelien Tonkens dat eerder vaststelde voor het sociaal domein? En zo ja, hoe valt dit surplus te relateren aan de sociale en technische eigenschappen van digitale platforms?

Belangrijk om te weten is dat dit ‘overschot’ zoals dat zich nu aandient niet zozeer een ‘doelgericht’ overschot is, maar wordt gekenmerkt door burgers en organisaties die, in de woorden van een platformontwikkelaar, ‘iets willen doen maar niet weten hoe of wat’. Voor veel van deze gemotiveerde, maar zoekende mensen biedt een platform een eerste ingang. Zo verschijnen deze platforms hoog bovenaan in de zoekmachines (wanneer wordt gezocht op vrijwilligerswerk of coronahulp) en bieden ze een makkelijke toegang via een Facebook of Googleaccount.

Daarnaast bevatten platformen vooraf vastgestelde categorieën en richtlijnen (zie hieronder) die het mogelijk maken vraag en aanbod van hulp eenvoudiger te kanaliseren. Voor platformontwikkelaars is deze technische toegankelijkheid en vereenvoudiging één van de centrale uitdagingen waarmee zij zich geconfronteerd zien. Ze verwachten dat verdere versimpeling van ontwerp en toegang tot digitale platforms mensen zal verleiden om steeds vaker digitaal hun diensten aan te bieden.

Vanuit het perspectief van de ontwikkelaar een logische redenering, maar wel een die eraan voorbijgaat dat de drempel om hulp te vragen - door Lilian Linders gedefinieerd als vraagverlegenheid - vaak mentaal of sociaal is (bijvoorbeeld de weerstand om afhankelijk te worden, of het onvermogen iets ‘terug te doen’) en niet zozeer technisch van aard. Digitale vereenvoudiging lijkt te werken voor aanbieders van hulp, maar doet dat niet noodzakelijkerwijs voor vragers om hulp.

Boodschappen doen voor een ander staat bovenaan

Digitale platforms hebben verschillende mechanismen om corona-gerelateerde hulp aan te bieden. Ze moedigen gebruikers bijvoorbeeld aan om een hulpcategorie aan te vinken, zoals boodschappen doen, honden uitlaten of kinderoppas. Hiermee stimuleren ze hulp die in duidelijke en vooraf bepaalde taken is omschreven. Ook kun je zowel als individu en als professional (of welzijnsorganisatie) een hulpvraag- of aanbod plaatsen. Daarnaast kunnen mensen die hulp zoeken de intensiteit van de hulpvraag aangeven: eenmalig, soms of regelmatig.

Wat ook stimulerend werkt, is dat een aantal platforms berichten aan een maximumlengte binden. Zo hanteert Deedmob een maximum van 160 tekens en Gewoon Mensen 600 tekens. Mensen worden daardoor gedwongen hun boodschap ‘kort en bondig’ te houden.

Doordat vraag en aanbod aantrekkelijker en zichtbaarder zijn, en gestuurd worden door vooraf bepaalde categorieën, zien mensen welke hulp anderen nodig hebben en aanbieden. Dit kan motiverend werken - goed voorbeeld doet goed volgen - maar het kan er ook toe leiden dat vele mensen en organisaties min of meer hetzelfde gaan aanbieden. Als we een ranglijst zouden samenstellen, dan staat het doen van boodschappen – voor een ander – ruim bovenaan.

Voorwaardelijk altruïsme

Terug naar het werk van Evelien Tonkens: bestaat er bij ‘coronahulp’ zoiets als altruïstisch overschot? De dynamiek van de digitale platforms toont inderdaad het bestaan van een overschot, maar alleen in bepaalde vormen. We hebben het dan met name over in tijd en ruimte afgebakende en gemakkelijk verkrijgbare hulp, maar niet noodzakelijkerwijs over complexe, langdurige of tijd- en arbeidsintensieve ondersteuning.

In plaats van een (neutraal) altruïstisch overschot kunnen we daarom beter spreken van ‘voorwaardelijk altruïsme’. Een onbaatzuchtigheid die uitgaat van de ‘flexibele’ vrijwilligheid van de ‘gelegenheidsvrijwilliger’. Platforms reageren niet alleen op de behoefte aan dit type vrijwilligheid, maar maken die met hun interface en ontwerp ook mogelijk.

De (re)-organisatie van solidariteit door digitale platforms roept verschillende vragen op. Ten eerste over de duurzaamheid. In de eerste week van de corona-uitbraak meldden veel mensen zich om te helpen. De vraag naar hulp bleef daar ver bij achter. Hoewel de vraag naar hulp geleidelijk stijgt, hebben veel mensen nooit een reactie gekregen op hun aanbod om te helpen. Wat is hiervan het effect hebben op het aantal aanmeldingen, en wat doet dit met het initiële vrijwilligersenthousiasme?

Bemiddelaars, geen sociaal werkers

Fundamenteler ten slotte is de vraag wat er met solidariteit gebeurt, als het voortaan begrepen wordt als een kwestie van bemiddeling? Wat is het effect wanneer solidariteit verwordt tot een technische mogelijkheid om vraag en aanbod in evenwicht te brengen, zonder oog te hebben voor - zoals een platformontwikkelaar het verwoordde - ‘de vraag achter de vraag?’

Waar veel platforms gebrand zijn op (technische) laagdrempeligheid, neemt dit niet weg dat een aanzienlijke groep kwetsbare mensen nu eenmaal (sociaal) hoogdrempelig zijn: denk bijvoorbeeld aan mensen die digibeet, analfabeet, of op andere vlakken sociale of psychische drempels ervaren. Waar ‘traditionele’ welzijnswerkers wellicht minder goed zijn in het snel en automatisch opschalen van hulpvraag en aanbod, zijn zij door hun tijds- en arbeidsintensieve werkwijze wel beter in staat om kwetsbare doelgroepen te bereiken.

Het is goed om ons ervan te laten doordringen dat digitale platforms eerst en vooral bemiddelaars zijn en géén sociaal werkers of opbouwwerkers, en dat dit consequenties heeft voor het type diensten, de bereikte doelgroepen, en mogelijk de kwaliteit en bestendigheid van solidariteit die platforms weten te organiseren.

Eva Mos is sociaal wetenschapper aan de Universiteit van Amsterdam. Voor haar promotieonderzoek doet Mos onderzoek naar de rol van digitale platforms ten tijde van een veranderende verzorgingsstaat.

 

Noot:

[i] De namen van organisaties en personen zijn geanonimiseerd

 

Foto: Julia M Cameron (Pexels.com)

Dit artikel is 4184 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (2)

  1. Digitale bemiddelaars ‘verkopen’ zichzelf met het aantal bezoekers en / of van hulpaanbieders. Heel goed dat je duidelijkheid geeft over de mismatch met de vraagkant

  2. Fijn artikel Eva! Ik zou er nog als conclusie onderaan willen plakken dat beide (zowel de digitale platformen als de opbouwwerkers) dus bestaansrecht hebben en houden. Beiden vervullen duidelijk een rol in onze samenleving met een gezamenlijk doel: NL een beetje mooier/fijner/ (vul je eigen term) in maken. En het coronavirus toont aan dat we dat ook massaal doen! Allemaal op onze eigen manier, op eigen kracht. Maar welke manier iemand of een organisatie ook kiest, het maakt het verschil want je doet iets 🙂

    PS Henk een heel terechte opmerking! Die echter ook in alle breedte gesteld zou moeten worden aan alle sociale instanties die het verschil willen maken. Er zijn ook veel platformen die wél inzicht geven in de matches die gemaakt worden, zelfs tot aan het aantal uren vrijwillige inzet die gerealiseerd worden. Zo zijn er op ‘mijn’ platform NLvoorelkaar.nl al meer dan 16.000 coronahulpmatches gemaakt en in totaal meer dan 9 miljoen uur vrijwillige inzet gerealiseerd.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *