Kluseconomie sluit goed aan bij behoefte aan autonomie en zekerheid

In verschillende landen wordt gediscussieerd over de opkomst en gevolgen van de kluseconomie (of: ‘gig economy’). Ook in Nederland. Voor sommigen zijn het ‘Amerikaanse toestanden’. Maar de kluseconomie lijkt goed aan te sluiten bij de behoefte aan autonomie en zekerheid.

Een terugkerend thema in het publieke debat is de invloed van nieuwe technologie op de samenleving. Digitalisering, robotisering, kunstmatige intelligentie, nanotechnologie en 3D-printers veranderen voortdurend de omgang tussen mensen, bedrijven en landen (Rathenau Instituut, 2015).  Voor sommige onderzoekers en beleidsmakers resulteert de opkomst van nieuwe technologie vooral in angst, terwijl anderen het beschouwen als een nieuwe bron van welvaart.

Dat de opkomst van nieuwe technieken vragen oproept staat buiten kijf. Zo is het ook met de nieuwste uitingsvorm van technologische verandering op de arbeidsmarkt: de kluseconomie. Via het gebruik van online platforms kunnen vragers en aanbieders van diensten elkaar zonder tussenkomst van intermediaire partijen snel ontmoeten en direct transacties afsluiten.

In het arbeidsdomein hebben we inmiddels al veel van dit soort initiatieven zien ontstaan, zoals Uber (taxibranche), Helpling (schoonmaakbranche), Deliveroo (maaltijdbezorging) en werk-marktplaatsen zoals Werkspot of Croqqer. Soms regelen de online platforms hierbij ook de betalingen. Bij andere platforms is dit een zaak van de opdrachtgever en opdrachtnemer.

De groei van de kluseconomie leidt tot vragen en onduidelijkheden, bijvoorbeeld over de omvang ervan en de rechtspositie van klussenwerkers. Dat bleek bijvoorbeeld bij de rondetafelbijeenkomsten in de Tweede Kamer eind vorig jaar.

Hybridisering van werk

In het maatschappelijke debat lezen we vaak dat de platformwerker aan een gestage opkomst bezig is. En niet alleen in Nederland. De Groen et al. (2017) stellen dat in totaal 5,9 procent van de Europese werkzame beroepsbevolking in meer of mindere mate inkomens verwerft via een online platform in 2016. Dit betreft 12,8 miljoen personen (15-64 jaar) die actief zijn via 173 platforms.

De kluseconomie is evenwel een bijzonder heterogeen segment van werkenden die vooral ‘bijklussen’, van laaggeschoold schoonmaakwerk tot en met hogergeschoolde consultancy- en ICT-taken. Opvallend is ook dat het werken via een online platform voor werkenden een ‘tussenstation’ lijkt te zijn. In het Verenigd Koninkrijk, bijvoorbeeld, geeft ‘slechts’ 41 procent aan in de komende twaalf maanden zijn of haar werkzaamheden in de kluseconomie voort te zetten.

Hoe zit het in Nederland?

Hoe zit dit in Nederland? Volgens onderzoekers van TNO (2016) heeft ongeveer een op de acht volwassenen in de leeftijdsgroep 16-70 jaar op enig moment geld uit werk verdiend via een online platform in ons land. Dit zou gaan om ongeveer 1,4 miljoen mensen. Net zoals voor de Europese werkenden geldt, geeft een minderheid van de Nederlandse platformwerkers (6 procent) aan dat inkomensten via een online platform de enige of belangrijkste bron van inkomen is.

Door verschillende onderzoekers is echter ook geconstateerd dat werkenden aan de onderkant van de kluseconomie vaak een erg laag inkomen hebben. In die gevallen dat mensen volledig zijn aangewezen op platformarbeid zijn ze vaak niet langer verzekerd voor werkloosheid en ziekte. Dit kan gepaard gaan met allerlei nieuwe onzekerheden, zoals Marguerite van den Berg onlangs in een serie columns op deze site heeft laten zien. En dit werd ook duidelijk bij platforms zoals Amazon’s Mechanical Turk, Uber en TaskRabbit.

Meerdere banen hoeven niet ongunstiger te zijn

Toch ontstaat het algemene inzicht dat platformwerkers vooral lijken bij te klussen naast andere inkomensbronnen. Dit past in het beeld dat eerder ook door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is geschetst: mensen wisselen vaker dan voorheen tussen arbeidsmarktposities in meer fluïde levenslopen (WRR, 2017). Dit zijn geen eenduidig ‘Amerikaanse toestanden’. Deze ontwikkeling wijst eerder op het combineren van meerdere banen en taken die zeker niet altijd uit financiële noodzaak zijn geboren (SER, 2018).

Voor Nederland hebben we al gezien dat het werken in meerdere banen ook niet ongunstiger hoeft te zijn dan het werken in één baan. Zo zijn er bijvoorbeeld geen verschillen in burn-outklachten en arbeidstevredenheid, en de ervaren inzetbaarheid op de arbeidsmarkt lijkt door het combineren van werk zelfs toe te nemen (zie bijvoorbeeld Dorenbosch et al., 2015).

Belang van contractneutrale sociale zekerheid

Gebaseerd op het bestaande onderzoeksmateriaal valt de voorlopige conclusie te trekken dat inherent optimistische dan wel pessimistische visies op werk vooralsnog onvoldoende houdbaar zijn. We hebben namelijk te maken met een bijzonder heterogeen segment werkenden en alles wijst er vooral op dat kenmerken van de kluseconomie zich goed laten rijmen met de al eerder ingezette ontwikkeling van hybridisering van werk (het combineren van verschillende jobvormen).

De behoeften van mensen aan zowel autonomie als zekerheid komen bij uitstek tot uitdrukking in meer hybride arbeidsrelaties. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het aandeel hybride arbeidsrelaties in ons land geleidelijk aan is toegenomen van 169.000 naar 251.000 personen in de periode 2005-2016 (CBS StatLine 2018).

Naast de belangrijke vraag wanneer iemand een arbeidsovereenkomst heeft met het platform waarop hij of zij actief is, roepen de uitkomsten ook andere vragen op voor beleidsmakers. Een arbeidsmarkt die zich in de toekomst minder laat kenmerken door een vaste arbeidsrelatie bij dezelfde werkgever vraagt namelijk om nieuwe varianten van sociale zekerheid.

Als mensen banen met elkaar gaan combineren en posities als zzp’er en werknemer met elkaar afwisselen, dan lijkt contractneutrale sociale zekerheid voor alle werkenden voor de hand te liggen. Mogelijke varianten zijn al meermaals ter sprake gebracht door wetenschappers (zie bijvoorbeeld WRR, 2017) en organisaties uit de Nederlandse polder (zie bijvoorbeeld ABU, Cedris, NRTO, Oval, Summum.nu, 2016).

Verzekering voor arbeidsongeschiktheid om te beginnen

We kunnen beginnen door op het gebied van de verzekering voor arbeidsongeschiktheid het onderscheid naar contractvorm op te heffen. Dit risico raakt namelijk iedereen, of je nu actief bent als zelfstandige, werknemer, baanstapelaar of hybride werkende. Vorig jaar opperde beleidsambtenaar Maarten Camps van Economische Zaken al om in te spelen op de nieuwe arbeidsmarktdynamiek door de behoeften van werkenden los te koppelen van de contractvorm; een verplichte verzekering voor arbeidsongeschiktheid met een opt-out mogelijkheid is een manier om dit te realiseren (Camps, 2017).

De precieze invulling is nu aan de politiek.

Fabian Dekker is arbeidssocioloog en verbonden aan Regioplan Beleidsonderzoek. Deze bijdrage is een bewerking van een artikel dat verschijnt in Beleid en Maatschappij (Dekker, 2018).

Foto: shopblocks (Flickr Creative Commons)