Meer ruimte voor de ‘commons’?

De vele tijdelijke solidariteitsacties van de afgelopen weken laten zien dat aan innovatieve ideeën geen gebrek is in Nederland. De vraag is alleen: hoe ervoor zorgen dat ze van een ‘nice-to-have’ evolueren naar ‘here-to-stay’?

In het Financieele Dagblad roepen hoogleraar Irene van Staveren en Triodosbank-directeur Peter Blom op tot een economie van de ‘commons’. Die commons, dat zijn de burgercollectieven die inmiddels al ruim voorradig zijn in Nederland. Altijd al geweest eigenlijk: van de vroegmoderne gilden en markegenootschappen, tot de onderlinge verzekeringen en coöperaties in de 19de eeuw, tot de initiatieven van vandaag.

Sinds ongeveer 2005 zien we ze als paddestoelen uit de grond schieten in zowat alle sectoren. Dergelijke burgercollectieven zijn een vorm van ‘governance’ (en dus niet van government) van organisaties die gevormd en aangestuurd worden door een groep burgers, die samen een collectief goed - van voeding en infrastructuur tot energie en zorg - beheren en herverdelen. Dat doen ze aan de hand van zelf en gezamenlijk bepaalde regels, waarbij rekening gehouden wordt met elkaars noden en mogelijkheden, op zowel korte als lange termijn.

Burgercollectieven: een vorm van sociale onderneming

Reciprociteit, wederkerigheid, is leidend voor de economie van de commons: je wordt lid van de coöperatie en je draagt bij zodat je ook kan ‘oogsten’ wat de organisatie voortbrengt. Solidariteit speelt ook een rol, maar dan vooral om ervoor te zorgen dat iedereen zich flexibel opstelt bij het ‘oogsten’. Broodfondsen van zzp’ers bijvoorbeeld zijn sinds tien jaar een vorm van onderlinge verzekering tegen arbeidsongeschiktheid. Iedereen draagt bij aan het collectieve fonds maar niet iedereen maakt er op hetzelfde moment gebruik van. Niet ieder lid wordt – normaliter - op hetzelfde moment ziek.

Anders dan bij solidariteit in de verzorgingsstaat zit er wel degelijk een limiet op wat er geoogst kan worden door een ieder binnen een burgercollectief. Bij een broodfonds kan een lid een beperkt bedrag claimen, bij een gemeenschappelijke boerderij kan je als individueel lid niet eindeloos groenten verlangen. Leden van burgercollectieven weten wat hun collectief te bieden heeft, en weten ook - daar beslissen ze samen over - wat ze er van kunnen verwachten. Omgaan met schaarste en zelfvoorziening is hun tweede natuur.

Burgercollectieven zijn een vorm van sociale onderneming, waarbij de maatschappelijke meerwaarde boven winst genereren staat, met nauwe betrokkenheid en inspraak van de lokale gemeenschap. Over het algemeen wordt de coöperatie als rechtsvorm gekozen. Ze kunnen makkelijk naast andere vormen van sociale ondernemingen staan, die de BV als rechtsvorm kozen: van TonyChocoloney en Fairphone tot FairMedicine. Die laatsten onderscheiden zich van coöperaties in vorm eigendom en in governance, maar ze engageren zich ook voor een vorm van economie waarbij maatschappelijke waarde voor de winst komt.

Investeren in de maatschappelijke waarde staat voorop

Er blijkt een verbazingwekkend grote bereidwilligheid te zijn onder gewone burgers om in burgercollectieven te investeren, zeker wanneer die op termijn zelfs winstgevend kunnen zijn - met name in de energievoorziening. Maar het geldt ook voor initiatieven die eigenlijk altijd naar innovatieve financieringsmodellen moeten zoeken om hun verliezen onderling te verdelen - bijvoorbeeld in de zorg.

Investeren in maatschappelijke waarde staat bij die burgers meestal voorop. Dat getuigt van een bereidwilligheid om verder te denken dan het eigen belang, een eigenschap waar we in de huidige maar ook toekomstige samenleving niet te veel van kunnen hebben. Dergelijke collectieven verhogen onze capaciteit tot zogenaamd prosociaal gedrag. Dat soort gedrag - waarbij denken in termen van het algemeen belang weer mogelijk wordt en gewaardeerd wordt - is precies wat nodig is om uit de corona-ellende te geraken.

Burgercollectieven als early warning system?

Behalve dat burgercollectieven prosociaal gedrag bevorderen hebben ze ook een signaleringsfunctie voor onze samenleving. Als een ‘early warning system’ geven ze aan dat er iets grondig fout zit in ‘het systeem’ dat moet voorzien in dagelijkse behoeften.

De markt reageert immers niet altijd adequaat wanneer de overheid het aan haar overlaat – zelfs als marktpartijen daar zelf op aangedrongen hebben: in krimpgebieden ontstaat bij het sluiten van de gesubsidieerde kinderopvang of ouderenzorginstelling niet zomaar een commercieel alternatief dat ook betaalbaar, toegankelijk en kwalitatief goed is. Bij de afschaffing van de Arbeidsongeschiktheidswet voor zzp’ers in 2004 ontstond geen betaalbaar alternatief voor zzp’ers; nog steeds niet. De broodfondsen bieden inmiddels enig soelaas voor ruim 25.000 zzp’ers.

Dat de vrije markt blijkt te falen is overigens geen schande. ‘De markt’ werkt goed onder bepaalde condities, dat kunnen zelfs neo-klassieke economen precies uitleggen, maar aan die condities is simpelweg niet altijd voldaan. En burgers voelen dat haarfijn aan, getuige de vele initiatieven. Er moet voldoende individuele vraag zijn vooraleer een marktpartij zich aangesproken voelt. Zoniet, dan gebeurt het niet of is het niet te betalen. Ook beleidsmakers die aan de privateriserings- en dereguleringsslag van de vorige decennia hebben vormgeven, komen inmiddels op hun schreden terug. Een beetje dieper nadenken over betere governance-vormen scheelt een hoop mislukkingen, energie en teleurstelling.

Van ‘nice-to-have’ naar ‘here-to-stay’?

De vele tijdelijke solidariteitsacties van de afgelopen weken geven aan dat er best nog rek zit in het maatschappelijk ondernemerschap. Aan innovatieve ideeën geen gebrek in Nederland. De vraag is alleen: hoe ervoor te zorgen dat ze van een ‘nice-to-have’ evolueren naar ‘here-to-stay’? (Zie ook de recente zorg van het SCP.) Opvallend is dat veel van deze initiatieven ervoor kiezen om geen overheidsondersteuning te zoeken. Zelf doen kunnen we in die gevallen heel letterlijk nemen.

Maar zelfs wanneer financiële ondersteuning niet nodig of wenselijk is, blijft het nog steeds een heel gedoe om zo’n organisatie uit de grond te stampen; en dat zorgt er dan weer voor dat het niet voor iedereen weggelegd is. De beleidsregels werken namelijk niet altijd mee. Zo’n ‘clubje’ burgers dat samen aan de slag gaat is immers vreemd, past slecht in alle af te vinken hokjes. Burgercollectieven vragen niet zozeer om centen als wel om erkenning van hun ondernemingsvorm en een aanpassing van de regels.

Degelijk en duurzaam weer bovenaan de agenda

Op dat vlak voeren delen ze dezelfde strijd als andere sociale ondernemingen. Maar ze delen nog een ander probleem: ze worden leuk en aardig en innovatief gevonden in hun beginjaren, maar zodra ze de kinderschoenen ontgroeid zijn, verliezen ze de aandacht van overheid en financierders. Er was een tijd dat bedrijven met trots ‘wij bestaan 100 jaar!’ op hun briefpapier lieten zetten. Maar bestendigheid, veerkracht en duurzaamheid van de organisatie zijn vandaag minder belangrijk dan vernieuwend en hip zijn. Degelijk en duurzaam zou weer meer bovenaan de agenda moeten staan.

Wat een organisatie boeiend maakt is hoe ze crisissen overleeft, hoe ze omgaat met stress en schaarste. Op het moment dat een crisis speelt gaat alle aandacht naar het laten overleven van (grote) organisaties, maar ervoor - en wellicht nu ook weer erna - moeten organisaties vooral met iets nieuws en verfrissend komen om interessant te zijn. Bedrijfskundig onderzoek heeft overigens aangetoond dat organisaties die eerder hebben ingezet op zingeving, duurzaamheid en medewerkersbetrokkenheid makkelijker crises overleven dan organisaties die voor de korte-termijn winst zijn gegaan. Het zijn niet voor niets kleinere familieondernemingen die vaak als de kurk worden gezien waarop de economie blijft drijven.

Niet alleen de wensen maar ook de daden van de civil society

Het is daarom verontrustend dat ondernemende burgers die met een goedbedoeld alternatief aan komen zetten, niet zouden kunnen doorzetten omdat de regels tegenzitten, of omdat hun manier van organiseren als bedreigend voor het vigerende systeem wordt gezien. Dat is onnodig.

De huidige crisis geeft aan dat er ruimte voor verandering moet komen, en dat het spectrum aan oplossingsvormen veel ruimer is dan vaak wordt gedacht. En dat niet alleen de wensen van de civil society, maar evengoed haar daden die noodzakelijke verandering mee vorm kunnen geven. Een weerbare economie is gebouwd op diversiteit, ook in de organisatievormen.

Tine De Moor is hoogleraar sociale en economische geschiedenis aan de aan de Universiteit Utrecht.

 

Foto: dmbosstone (Flickr Creative Commons)