Natuurlijk mislukt het inburgeringsbeleid, dat hadden we kunnen weten

Sinds 1 januari 2013 zijn àlle migranten zelf verantwoordelijk voor hun inburgering. Ze zijn daarmee verplicht zelf een inburgeringscursus uit te zoeken, en moeten Nederlandstalige brieven beantwoorden. Dat hier weinig van terecht komt is geen verrassing.

Actief meedoen aan de samenleving en eigen verantwoordelijkheid staan steeds meer centraal, niet alleen voor Nederlanders, maar ook voor de nog-niet-Nederlanders. Met de Wet inburgering 2013 (Wi 2013) moeten alle migranten, ‘nieuwkomers’, zelf hun inburgering organiseren. Een onderscheid tussen vluchtelingen wordt niet meer gemaakt. Erkende vluchtelingen, die eerder meer begeleiding kregen vanuit gemeenten, moeten volgens de wet in drie jaar inburgeren – voorheen in 3,5 jaar - en worden hierbij ‘gestimuleerd’ door dreiging met sancties zoals een boete van maximaal €1250.

Op basis van mijn onderzoek naar de houdbaarheid van de aannames achter de Wet inburgering 2013 is het maar zeer de vraag of de verplichte eigen verantwoordelijkheid bijdraagt aan een succesvolle en snelle integratie. Het is zelfs de vraag of de beleidsmakers hier ooit vanuit hadden kunnen gaan.

De cijfers spreken: inburgerdoelen zijn onhoudbaar

De beschikbare cijfers geven reden tot forse twijfel over de houdbaarheid van de Wi 2013. Op 22 januari 2015, amper twee jaar na inwerkingtreding, werd bekend dat nog geen 10 procent van de geschatte inburgeringsplichtigen sinds 1 januari 2013 had meegedaan aan een inburgeringsexamen. En daarvan was nog maar 61 procent geslaagd. De overige inburgeringsplichtigen hadden nog maar tot 1 januari 2016 de tijd, en het is aannemelijk velen die deadline niet hebben gehaald. Om nog maar te zwijgen over alle nieuwe asielzoekers die, na het verkrijgen van een beschermde status, zullen moeten inburgeren.

Met de Wet Inburgering 2013 werden zeven maatregelen ingevoerd. Men veronderstelde dat het verzwaren van sancties er bijvoorbeeld toe zou leiden dat mensen sneller willen inburgeren, en dat de eigen financiële verantwoordelijkheid ten goede zou komen aan zelfredzaamheid. Men nam bovendien ook aan dat alle nieuwkomers – waaronder de statushouders - zich hieraan zouden kunnen houden.

Niet alleen uit de cijfers over inburgering, maar ook uit interviews met betrokkenen bij beleid blijkt daar weinig van terecht te komen. Zo wordt door de wetgever bijvoorbeeld vaak gesproken over ‘voor-inburgering’ die ervoor moet zorgen dat statushouders zonder taalachterstand van een AZC naar de gemeenten zouden gaan. Professionals in de praktijk merken hier echter niks van en menen dat bijna alle statushouders op taalniveau nul beginnen. Dat is een niveau waarmee iemand nog niet eens de Nederlandse brief van DUO over de inburgeringsplicht kan lezen, laat staan een weloverwogen keuze kan maken voor een inburgeringscursus op een Nederlandstalige website.

Dit en andere voorbeelden laten zien waarom de beleidstheorie achter de Wet inburgering 2013, en daarmee het huidige inburgeringsbeleid, als onhoudbaar is te bestempelen.

Waarom dan toch dit ondoordachte beleid?

Hoewel alle geïnterviewden het principe van de eigen verantwoordelijkheid onderschrijven, zien zij het eerder als doel dan als geschikt middel. Vooral door het gebrek aan een sociaal netwerk die eigen verantwoordelijkheid een lastige opgave. Om nog maar te zwijgen over de gebrekkige taalvaardigheid waarmee amper rekening is gehouden. Hoe kan dan toch zijn ingestemd met een wet die twee jaar later al niet blijkt te werken? En wat men van tevoren bovendien had kunnen weten?

De informatie uit de interviews in mijn onderzoek, maar ook uit de parlementaire stukken en in de wetenschappelijke literatuur, wijst op drie mogelijke verklaringen. Zo is het ten eerste maar zeer de vraag of men wel over genoeg kennis beschikte over succes- en faalfactoren van eerder beleid. Deskundige Han Entzinger verwoordt het als volgt: ‘Telkens als je denkt: nu kunnen ze gaan evalueren, dan passen ze die wet weer aan! Volgens mij doen ze dat bewust, om juist te voorkomen dat er evaluaties plaatsvinden, want dan moeten ze met de billen bloot en dan blijkt dat een aantal dingen waarschijnlijk toch niet zo goed werken.’ Eigenlijk precies zoals op basis van de bevindingen uit dit onderzoek inderdaad kan worden geconcludeerd.

Als tweede verklaring voor het voeren van het onhoudbare beleid, noemden mijn respondenten de politieke belangen. Volgens verschillende betrokkenen is het integratiebeleid een erg verpolitiseerd gebied met als doelgroep misschien wel eerder het rechtse electoraat dan de inburgeraar. In mijn interviews werd dit onder andere naar voren gebracht door Van Egmond, directeur van het Centrum voor Duurzame Inburgering in Amersfoort, en wordt bevestigd in de literatuur. Volgens het geïnterviewde hoofd van de Directie Integratie en Samenleving van het Ministerie van SZW worden dit soort wetswijzigingen enkel doorgevoerd omdat de politiek dat nu eenmaal zo wil: ‘Het ligt er maar net aan wat voor een kabinet er zit […] Als ze toen met de PvdA of D66 hadden gezeten, hadden ze veel meer een compromis moeten sluiten.’

De derde en laatste mogelijke verklaring voor het inadequate inburgeringsbeleid is een grote bezuinigingsopdracht van totaal €330 miljoen. Deze bezuiniging was nodig om het gat op de begroting van €3,2 miljard op te vullen. Het is echter nog maar de vraag of deze bezuiniging er niet toe gaat leiden dat er wederom enorm geïnvesteerd zal moeten worden in het inburgeringsbeleid. Met het oog op de huidige instroom en het waarschijnlijk grote aantal nog-niet-ingeburgerden sinds 1 januari 2013, dreigt immers weer een inburgeringsachterstand.

Wat nu?

Minister Asscher kondigde eind vorig jaar aan dat gemeenten opnieuw extra budget krijgen voor maatschappelijke begeleiding, dat er extra geïnvesteerd gaat worden in intensiever taalonderwijs en dat asielzoekers al eerdere gescreend zullen worden op het bezit van diploma’s en werkervaring. Een paar maanden eerder had hij al laten weten het integratiebeleid te willen doorlichten.

Op basis van mijn onderzoek is nu al ernstig te twijfelen aan de doeltreffendheid van het beleid en is het verstandig om het beleid beter aan te laten sluiten bij de praktijk, door statushouders beter toe te rusten zodat zij de eigen verantwoordelijkheid wèl kunnen dragen.

Madelon Kloosterboer won de Movisie Scriptieprijs met de thesis ‘Het belang van én achter inburgering’, waarmee zij haar master Bestuur en Beleid (UU) afrondde. Dit artikel is een sterk ingekorte versie van haar beschouwing die vandaag verschijnt in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

Bronnen:

Asscher, L. F., (27 november 2015) Kamerbrief: Integratie en participatie van vergunninghouders. Geraadpleegd via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2015/11/27/kamerbrief-integratie-en-participatie-van-vergunninghouders

Bakker, L., Dagevos, J., & Engbersen, G. (2014). The Importance of Resources and Security in the Socio-Economic Integration of Refugees. A Study on the Impact of Length of Stay in Asylum Accommodation and Residence Status on Socio-Economic Integration for the Four Largest Refugee Groups in the Netherlands. Journal of International Migration and Integration, 15(3), 431-448.

Bovens, M., Dekker, P., & Tiemeijer, W. (2014). Gescheiden werelden? WRR | SCP

Engbersen, G., Dagevos, J., Jennissen, R., Bakker, L., Leerkes, A. (2015) Geen tijd te verliezen: van opvang naar integratie van asielmigranten. WRR | SCP| WODC

Kamerstukken II 2014/15, 32824, 89 - Verslag van een algemeen overleg (13 maart 2015)

Knaap, van der, P. (2006) Theorie-gerichte beleidsevaluatie. Responsieve rationaliteit: niets zo praktisch als een goede theorie. Vrij bestuurskunde (4), pp. 78-87

NOS.nl (15 september 2010) Forse bezuiniging op inburgering.

 

Afbeeldingsbron: Sebastiaan ter Burg (Flickr Creative Commons)