Participatie kwetsbare mensen: dilemma’s

Maatschappelijke participatie is een proces van lange adem. Bij het vormgeven van beleid treden een aantal dilemma's op waar gemeenten rekening mee moeten houden. Maar vooral moeten gemeenten blijven beseffen dat het gaat om de ontwikkeling van burgers in een kwetsbare positie. En dat valt nauwelijks te meten.

Participatie is niet nieuw voor gemeenten, vóór de Wmo hielden ze zich er ook al mee bezig. Langdurig werklozen moesten aan het vrijwilligerswerk of naar de arbeidsmarkt. Openbare gebouwen toegankelijk gemaakt voor mensen met een beperking. En natuurlijk zijn er al inburgeringcursussen, mantelzorgondersteuning en vrijwilligerswerkbeleid, en krijgen burgers inspraak in ruimtelijke ordening of infrastructurele veranderingen. Maar met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het aandachtsgebied verbreed, met name naar kwetsbare groepen, en heeft participatie een centralere plaats gekregen in het beleid. Het gaat daarbij om mensen voor wie meedoen aan de samenleving niet vanzelfsprekend is, bijvoorbeeld door een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking.

Dilemma’s van participatie
Deze benadering van de Wmo roept in gemeenten verschillende dilemma’s op. Ten eerste bij de aanname dat meer kwetsbare mensen kunnen participeren met steun van weerbare burgers. Hiermee wordt een onderscheid gemaakt dat er eigenlijk niet is. Immers, weerbare mensen kunnen door allerlei omstandigheden in een kwetsbare situatie komen en kwetsbare burgers kunnen hun kracht ontwikkelen en weerbaar(der) worden. Het onderscheid tussen kwetsbaar en weerbaar brengt het risico met zich mee dat er geen oog meer is en voor de kwetsbare kant van weerbare burgers en voor de krachtige kant van kwetsbare burgers. Vaak blijken juist kwetsbare mensen elkaar bij te staan. Niet alleen in lotgenotencontact of zelfhulpgroepen, maar ook één-op-één, door familie, buren of vrienden.

De oproep aan weerbare burgers om zich meer in te zetten voor kwetsbare burgers roept ook het beeld op dat er op dit moment weinig informele zorg plaatsvindt. Het tegendeel is echter waar: Nederland kent zeer veel vrijwilligers die zich inzetten voor mensen die hulp of zorg nodig hebben. Ook zijn er honderdduizenden mantelzorgers. De mogelijkheid om op deze manier (nog meer) te participeren is begrensd. Er zitten nu eenmaal 24 uren in een dag en daarbij is veel ander overheidsbeleid gericht op het verhogen van de deelname aan arbeid en van de arbeidsproductiviteit: we moeten allemaal meer werken (minder deeltijd) en tot op hogere leeftijd. Dit streven moet wel gevolgen hebben voor de beschikbaarheid van mensen om zich in te zetten voor de samenleving of voor een ander, naast de zorg voor gezin, huishouden, sport en andere vrijetijdsbesteding. Hoeveel ruimte zit er nog in de agenda’s, zo zou je dit tweede dilemma kunnen samenvatten.

Het derde dilemma heeft te maken met de tanende belangstelling voor bepaalde vormen van vrijwilligerswerk, zoals voor traditionele zorg. Daarbij neemt bij een deel van de bevolking ook de tolerantie af voor mensen die zorg behoeven, kwetsbaar of anders zijn - denk aan daklozen, allochtonen, uitkeringsgerechtigden en homo’s. 'Ze moeten niet zeuren, niet op onze belastingcenten teren, gewoon doen en aan de slag gaan', zo luidt de klacht. Ook is er bij sommigen een sterke afkeer van overheidsbemoeienis. 'Zij (de overheid) moet ons (burgers) met rust laten, onze eigen gang laten gaan, niet te veel regels opleggen.' Een overheid die een beroep op ons doet (de maatschappij, dat ben jij), is voor hun een lachertje.

Participatie is geen projectencarrousel
Bevordering van participatie is een proces van lange adem, zeker als het om mensen gaat voor wie meedoen het minst vanzelfsprekend is. Beleid dat dit beoogt wordt vaak gekenmerkt met wat wij 'de illusie van de beheersbaarheid' noemen: vaak wordt er nog eendimensionaal gedacht over participatiebevordering. Meer vrijwilligers? Publiekscampagne! Meer actieve buurtgenoten? Buurtbarbecue! Minder mensen in de bijstand? Activeringstraject! Minder overlast van jongeren? Strenger straffen! Het lastige van dit type oplossingen is dat ze vaak op korte termijn wel effect hebben, maar dat weinig bekend is over het effect op lange termijn.

Met name politici hebben de neiging om snel te reageren op incidenten en snel resultaten te willen zien. Hierdoor ontstaat wat Daniël Giltay Veth (in zijn vorig jaar verschenen boek Het rendement van zalmgedrag) 'de projectencarrousel' noemt: met tijdelijk geld van overheden en fondsen worden tal van projecten uitgevoerd die een bijdrage moeten leveren aan de verlichting, oplossing of preventie van een sociaal probleem. De opmars van het projectmatig werken stimuleert de beperkte spanwijdte van aanpakken en interventies. Natuurlijk zijn er nog steeds frontliniewerkers die investeren in goede relaties, in ontwikkeling en in processen in plaats van in snelle resultaten. Maar de afrekening vindt plaats op het behalen van het gewenste projectresultaat, en niet op de nauwelijks meetbare ontwikkeling van een Marokkaanse jongen, een verslaafde man of een alleenstaande jonge moeder zonder werk.

Participatie is geen vluggertje, en beleid moet niet verdwalen in de illusie van beheersbaarheid. Gemeenten die participatie van kwetsbare mensen vorm willen geven, kunnen niet anders dan belangrijke dilemma’s onder ogen te zien: kwetsbare mensen zijn niet alleen kwetsbaar maar helpen elkaar ook vaak, er is een tanende belangstelling voor vrijwilligerswerk in de zorg en er is sprake van een toenemende concurrentie van arbeid.

Marjet van Houten en Aletta Winsemius werken bij MOVISIE, landelijk instituut voor kennis en advies bij maatschappelijke ontwikkeling. Dit artikel is gebaseerd op het boek: 'Participatie ontward - vormen van participatie uitgelicht', dat in 2010 onder hun redactie verscheen. Een licht bewerkte versie van dit artikel verscheen op 22 april in WMO Magazine.