Klasse-assistent is niet goed voor hulpbehoevende leerling

Je moet kinderen met een beperking niet wegstoppen in speciaal onderwijs. Ze moeten gewoon meedoen, maar liever niet op de school waar ik les geef of waar mijn kinderen heengaan. Passend Onderwijs vereist aanpassing, van leraren, ouders en leerlingen. 

Met de ondertekening van het Verdrag voor de Rechten van Mensen met Beperkingen van de Verenigde Naties, heeft Nederland zich in 2007 verplicht om kinderen met gedragsproblemen of een handicap les te geven in het reguliere onderwijs. Om aan die verplichting te kunnen voldoen, heeft de regering een nieuw stelsel Passend Onderwijs in het leven geroepen. Vanaf augustus 2014 zijn scholen verplicht om een passende onderwijsplek te bieden aan kinderen die extra ondersteuning nodig hebben. Alleen als het echt nodig is, mogen kinderen met een beperking nog worden doorverwezen naar het speciaal onderwijs.

Niet te vroeg juichen

Tot voor kort gingen de meeste kinderen met een beperking naar het speciaal onderwijs. Het grote nadeel daarvan is dat die bijzondere scholen vaak niet in de buurt staan. Leerlingen met beperkingen verliezen daardoor het contact met hun buurt- en leeftijdgenoten. Dat is veel minder het geval bij leerlingen met beperkingen die wel tot het reguliere (basis)onderwijs zijn toegelaten. Passend onderwijs lijkt dus een prima ontwikkeling.

Voordat iedereen begint te juichen, is het goed erop te wijzen dat ongeveer 30 procent van de kinderen met een beperking die nu al in het regulier onderwijs zijn opgenomen, geen aansluiting vinden bij hun klasgenoten. Dat is zorgelijk, want afwijzing door leeftijdgenoten heeft vaak negatieve gevolgen, zoals mindere leerprestaties, aanpassingsproblemen in de klas en psychische problemen op latere leeftijd.

Leerkrachten, ouders en klasgenoten: wees positief!

Onderzoek heeft uitgewezen dat de houding van leerkrachten en ouders van grote invloed is op de acceptatie van leerlingen met beperkingen. Leerkrachten die negatief zijn, verwijzen zorgleerlingen vaker naar het speciaal onderwijs. En de houding van ouders tegenover kinderen met een beperking in de klas weerspiegelt zich in die van hun kinderen. Oftewel: hoe positiever ouders zijn, hoe positiever hun kind en hoe meer kans dat zij hun klasgenoten met beperkingen accepteren.

In de regel staan leerkrachten, ouders en klasgenoten niet zozeer positief als wel neutraal tegenover kinderen met een vlekje in de klas. Uiteraard is een neutrale houding nog altijd beter dan een negatieve houding, maar het kán en moét beter. Verbetering begint bij de leerkrachten, ouders en klasgenoten: zij moeten leren omgaan met kinderen die op enigerlei wijze zijn beperkt.  Leerkrachten moet getraind worden om meer kennis te krijgen over beperkingen en hun positieve ervaringen doorgeven aan ouders en leerlingen.

Klasse-assistent staat acceptatie vaak in de weg

Naast de houding van direct betrokkenen is ook de klasse-assistent belangrijk in de acceptatie van leerlingen met beperkingen. In het basisonderwijs wordt hij vaak ingezet om extra ondersteuning te bieden. Opvallend genoeg laat recent nationaal en internationaal onderzoek echter zien dat de aanwezigheid van een klasse-assistent eerder een negatieve dan positieve invloed heeft op de acceptatie van leerlingen met beperkingen. Ook de resultaten van leerlingen die ondersteuning krijgen van een klasse-assistent laten te wensen over. Hoe kan dat?

De klasse-assistent besteedt veel tijd aan de leerling met een beperking; hij legt daardoor onbewust extra aandacht op de beperking van de jongen of het meisje. Die krijgt daardoor een stigma opgeplakt en komt buiten de groep te staan. Een positievere beeldvorming bij leerkrachten, klasgenoten en ouders zou dat probleem voor een groot deel kunnen oplossen. Wat zeker ook zal helpen, is een betere vorm van ondersteuning. Nu is het zo dat de relatief laag opgeleide klasse-assistent op school degene is die de meeste tijd met zorgleerlingen doorbrengt. Het lijkt mij uiterst wenselijk dat onderzocht wordt hoe de ondersteuning in de klas kan worden verbeterd. Dat zou gedaan moeten worden voordat het nieuwe stelsel passend onderwijs van kracht wordt.

Ondanks de eerder genoemde manco’s, is het evident dat de meerderheid van de leerlingen met beperkingen er baat bij heeft om naar een gewone school te gaan. Tegen die achtergrond is het gunstig te noemen dat de geplande bezuiniging van € 300 miljoen op passend onderwijs niet doorgaat. Tegelijkertijd is duidelijk dat niet alle betrokkenen even enthousiast zijn. Hier is nog een hele wereld te winnen want als leerlingen met beperkingen niet geaccepteerd worden in de klas, kun je dan nog wel spreken van ‘passend’ onderwijs?

Anke de Boer promoveerde onlangs op het proefschrift ‘Inclusion: a question of attitudes? A study on those directly involved in the primary education of students with special educational needs and their social participation’. De Boer is werkzaam als universitair docent bij de afdeling Orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen.