Residentiële jeugdhulp moet en kan anders

Voor jongeren die niet meer thuis kunnen wonen en behandeld moeten worden voor hun problemen is er de residentiële jeugdhulp. Hoogleraar Peer van der Helm betwijfelt of die hulp effectief is. Hij vindt dat het anders moet.

Residentiële jeugdhulp is een vorm van hulpverlening waarbij kinderen of jongeren (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Afhankelijk van de leeftijdsgrens (18 jaar of 23 jaar) worden er in deze vorm van jeugdhulp 38.000 tot 42.000 jongeren opgevangen. Over de effectiviteit van de hulp is voortdurend discussie, en terecht.

Vooral gedwongen

Jeugdhulp met verblijf kent zowel een gedwongen als een vrijwillige variant. Onder de gedwongen variant vallen instellingen die gebaseerd zijn op strafrecht: justitiële jeugdzorg en forensisch psychiatrische instellingen.

Voor vrijwillige opname kunnen jongeren terecht in open jeugdzorginstellingen

Hieronder vallen overigens ook instellingen gebaseerd op civiel recht zoals jeugdzorg plus (Jeugdwet), kinder- en jeugdpsychiatrie (Wet verplichte ggz) en gehandicaptenzorg (Wet zorg en dwang) met ieder hun eigen wettelijke bepalingen die behoorlijk van elkaar kunnen verschillen.

Voor vrijwillige opname kunnen jongeren terecht bij open jeugdzorginstellingen. Denk daarbij met name aan opvang en behandeling van specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld meisjesopvang met behandeling, crisisopvang inclusief de bed op recept regeling zonder behandeling, gezinshuizen, logeerhuizen, zorgboerderijen, opvang van hele families en pleegzorg.

Een klein deel van de jongeren ten slotte wordt behandeld in algemene en academische ziekenhuizen, meestal bij crises.

Geen visie

Wie kijkt naar het beleid rond de residentiële jeugdhulp, valt op dat er geen duidelijke, overkoepelende visie is. Bestuurskundige Sharon Stellaard omschrijft het beleid in haar proefschrift als een immer terugkerende cyclus van aanpassingen. Dat wil zeggen als een beleid niet het gewenste effect heeft, introduceren de verantwoordelijken telkens weer een nieuw beleid dat meestal verdacht veel op het oude lijkt.

Dat de residentiële jeugdhulp nauwelijks verandert, mag niet verbazen

Bij dit door Stellaard genoemde boemerangbeleid spelen de belangen van de instellingen en sectoren een grote rol. Die mogen niet in het geding komen. Zo mag er over de organisatiecultuur bijvoorbeeld niet gedacht of gesproken worden, omdat het de sociale identiteit van de medewerkers zou kunnen aantasten.

Dat de residentiële jeugdhulp nauwelijks verandert, mag niet verbazen. Daar komt nog bij dat afstemming en samenwerking eronder lijden dat elke instelling zijn eigen richtlijnen, kaders, protocollen en handelingskaders, kwaliteitscriteria en interventies heeft. De verdeeldheid van de sector in aanmerking genomen, zou je wanhopig worden. Bijna, want aan de donkere hemel flonkert er toch nog een ster. Ik doel hiermee op de poging van de instellingen en het Nederlandse Jeugdinstituut om een richtlijn residentiële jeugdzorg – niet langer jeugdhulp – te ontwikkelen.

Aanzet

Een nieuwe richtlijn is hard nodig, gelet op het voortschrijdend wetenschappelijke inzicht, bijvoorbeeld over leefklimaat en traumabehandeling.

Een veranderde richtlijn biedt geen pasklaar antwoord op complexe zorgvragen

Bij het ontwikkelen van dat nieuwe richtsnoer zeggen partijen niet alleen rekening te willen houden met wetenschappelijke kennis en professionele kundigheid, maar ook met de ervaring van jongeren en hun ouders.

Een veranderde richtlijn biedt geen pasklaar antwoord op complexe zorgvragen. Wel kan het een aanzet geven tot de ontwikkeling van een integrale en meer pedagogische visie op de residentiële jeugdhulp. Een visie die idealiter gevoed wordt met de inbreng van wetenschap, professie, jongeren, ouders en overheden. Zodat er een integrale hulpverlening komt waarin iedereen met elkaar samenwerkt om de zorg, zoals de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorstelt, ‘zo thuis en open als mogelijk’ te maken.

Moed en hoop

In veel instellingen vormen hiërarchische organisatievorm en organisatiecultuur een sta-in-de-weg voor een leefklimaat dat jongeren motiveert voor gedrag en behandeling. Dat geldt met name voor gesloten en besloten instellingen. In open instellingen is meer, maar nog steeds onvoldoende aandacht voor de psychologische basisbehoeften van jongeren.

Met iedere faalervaring zakt de jongeren de moed in de schoenen

Dat zie je vooral terug in de praktijk wanneer de behandeling of de begeleiding van een jongere niet het door de instelling gewenste resultaat heeft. Soms worden jongeren van de ene naar de andere instelling gestuurd. Met als uiteindelijk gevolg dat ze uiteindelijk weer thuis bij hun ouders op de bank belanden omdat behandelaars zich geen raad meer weten. Met iedere faalervaring zakt de jongeren de moed in de schoenen. In enkele gevallen kiezen ze voor suïcide, niet omdat ze dood willen, maar omdat ze geen perspectief zien en zo niet meer willen door leven.

Tips

Cruciaal bij de inrichting van de nieuwe richtlijn moet zijn dat de juiste behandeling op de juiste plaats wordt geboden. Het moet er dus niet om gaan, zoals dat nu vaak wel gebeurt in de residentiële jeugdhulp, dat partijen kijken naar welke setting het snelst beschikbaar is, los van haar geschiktheid.

Ik zou de ontwikkelaars van de nieuwe richtlijn voor de residentiële jeugdhulp of jeugdzorg willen adviseren om een regel op te nemen dat interventies of behandelingen worden gestaakt als die niet werken of zelfs kwaad doen.

Er is nog veel te doen in de residentiële jeugdhulp in ons land

Tot slot wil ik de instellingen en beleidsmakers attenderen op ontwikkelingen in de VS, daar vervangen veel jeugdinstellingen het vigerende competentiemodel en dwang door traumasensitief werken en autonomie ondersteunend behandelen. Allicht kunnen ze ook hun voordeel doen met ontwikkelingen in Albanië en Kosovo, landen die het medisch model in de residentiële jeugdhulp vervangen door een pedagogisch model - opvoeden in de samenleving.

Er is nog veel te doen in de residentiële jeugdhulp in ons land, maar dát instellingen en sectoren in en buiten de residentiële jeugdzorg samenwerken bij de ontwikkeling van een nieuwe richtlijn biedt hoop, voor de jongeren, hun ouders en de samenleving.

Peer van der Helm is lector Residentiële Jeugdzorg van Hogeschool Leiden en bijzonder hoogleraar Onderwijs en Zorg aan de Universiteit van Amsterdam

 

Foto: Towfiqu barbhuiya via Pexels.com