Slachtoffers van loverboys blijven te vaak buiten beeld

De kwaliteit van de hulp aan minderjarige meisjes die ten prooi zijn gevallen aan loverboys, is goed aldus de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. De signalering en doorverwijzing naar de gespecialiseerde jeugdhulp kunnen echter stukken beter door de krachten te bundelen.

Loverboys zijn jongens of mannen die meisjes de prostitutie in proberen te lokken. Op de website van de Nationale Politie wordt kort omschreven hoe ze te werk gaan: ‘Loverboys zorgen ervoor dat de meisjes verliefd op hen worden. Vervolgens halen ze de meisjes over om tegen betaling seks met anderen te hebben. Zo komt het meisje uiteindelijk in de prostitutie terecht.

Een meisje vertelde in een interview nadat ze drie maanden zonder kleren in een kelder door haar pooier werd geprostitueerd: ‘Het was niet leuk en het deed soms pijn, maar hij houdt van mij.’

Loverboys worden ook wel pooierboys genoemd. Een term die de lading deels beter dekt. Want de werkwijze van verliefd maken en paaien gaat gepaard met chantage, bedreiging en grof geweld. Soms wordt het paaien helemaal overgeslagen en wordt meteen geweld ingezet. Ook zetten deze mannen meisjes in om andere meiden voor hen te ronselen; de zogenaamde ‘lovergirls’. De winsten die geboekt worden zijn enorm. Een meisje wordt soms 20 keer per dag misbruikt en levert zo dagelijks 1000 euro winst op.

Hulp aan slachtoffers loverboys is goed

Op verzoek van twee bewindslieden uit het vorige kabinet, de minister van Veiligheid en Justitie, Art van der Steur en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Martin van Rijn, deed de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd vorig jaar onderzoek bij dat onderdeel van de jeugdhulp dat gespecialiseerde hulp biedt aan minderjarige meisjesslachtoffers van loverboys. Doel van het onderzoek was om de kwaliteit van de geboden hulp te bepalen.

Het onderzoek richtte zich op dertien bijzondere gesloten Jeugdzorg plus instellingen en een aantal open tehuizen voor slachtoffers van seksuele uitbuiting door ‘loverboys’.

De inspectie concludeerde dat het aanbod over de hele linie van goede kwaliteit was. Cliënten zijn tevreden over de manier waarop hen wordt geleerd om grenzen aan te geven en gevoelens te uiten. Ook krijgen ze therapie om hun trauma’s te verwerken en werken ze samen, met hun ouders en professionals, aan het versterken van hun zelfbeeld en aan hun toekomst.

Prima dat de kwaliteit van de behandeling in geslotenheid goed is, maar, als meisjes die door hun pooier opgesloten en misbruikt werden, opgesloten worden om te leren dat misbruikt worden niet hetzelfde is als liefde, dan mag je toch zeker ook verwachten dat die hulp van goede kwaliteit is!

Geen gezamenlijke methodiekontwikkeling

De gesloten inrichtingen hebben de afgelopen vier jaar enorm hard gewerkt aan een verbeterd aanbod. Een commissie onder leiding van Kamerlid Naïma Azough formuleerde daar in 2014 samen met de sector een kwaliteitskader voor.

De goede kwaliteit van de residentiële zorg is onder meer het resultaat van veel inzet op methodiekontwikkeling. Ons onderzoek bij een aantal voorzieningen heeft daaraan een bijdrage mogen leveren. Maar, zo stipt de inspectie in haar rapport aan: ‘Wat opvalt is dat de methodieken veelal los van elkaar zijn ontwikkeld.’ Ze adviseert de jeugdhulpaanbieders dan ook om nog ‘meer samen te werken en van elkaar te leren, ook bij de methodiekontwikkeling.’

Is dat voor de inspectie een aandachtspunt, ronduit zorgelijk is ze als het gaat over het bereik van de hulpverlening, te veel uitgebuite meisjes worden nog gemist. Dat komt vooral door de loverboys, zij hebben er alle belang bij om de slachtoffers buiten beeld te houden. Ze verdienen per meisje immers 300 duizend euro per jaar. Tegenover het belang van de loverboy staat de uitdaging voor ouders, politie en gemeentelijke jeugdhulp om de slachtoffers juist wel in beeld te krijgen. En dat lukt nog niet zo goed, als we zouden willen.

Te veel slachtoffers worden gemist

In de ‘Slachtoffermonitor mensenhandel 2012-2016’ wordt het aantal minderjarige, overwegend vrouwelijke, slachtoffers van binnenlandse seksuele uitbuiting op 1.363 geschat. Bij het Coördinatiecentrum Mensenhandel zijn in diezelfde periode echter niet meer dan 452 minderjarige slachtoffers geregistreerd en de dertien jeugdhulpaanbieders hebben er niet meer dan 147 behandeld.

Oftewel, minderjarige slachtoffers van loverboys worden onvoldoende gesignaleerd én onvoldoende doorverwezen naar de gespecialiseerde jeugdhulp. Complicerende factor hierbij is dat het onderscheid tussen daadwerkelijke, vermoedelijke en potentiële slachtoffers in de praktijk moeilijk is te maken. Daar komt nog bij dat het beschikbare aanbod van gespecialiseerde hulp onvoldoende bij verwijzers bekend is. Hierdoor is de kans groot dat de slachtoffers die wél zijn gesignaleerd - ongeveer een derde van het geschatte aantal slachtoffers - noch naar de juiste voorzieningen worden doorverwezen noch de benodigde gespecialiseerde hulp krijgen.

Drie suggesties voor verbetering

Hoe dit te verbeteren? Ten eerste zouden professionals meer met elkaar moeten optrekken, in plaats van elkaar te beconcurreren. In de jeugdzorg op gemeentelijk niveau is veel aandacht voor aansluiting op de lokale behoefte. Om ervoor te zorgen dat iedere gemeente, mensen thuis, op school en internet op tijd zien dat een meisje dreigt te worden geprostitueerd, is meer samenwerking nodig.

Ten tweede moeten organisaties gezamenlijk in plaats van ieder apart methodes ontwikkelen, de inspectie wees er in haar rapport terecht op.

En om dit alles te kunnen bewerkstelligen moeten, ten derde, de landelijke instellingen, zoals het Nederlands Jeugd Instituut en Jeugdzorg Nederland, maar ook de Vereniging Nederlandse gemeenten, hun krachten bundelen. Door elkaar expertise en elkaars middelen te benutten, kunnen de signalering van de problematiek en het bereik van de hulpverlening aanzienlijk verbeteren. En dat is hard nodig, want voor zover de loverboys hun praktijken geheim kunnen houden, weet je zeker dat: ‘Je het pas ziet als je het door hebt.’

Juliette Sonderman is onderzoeker genderspecifieke jeugdzorg Hogeschool Leiden.

Dike van de Mheen is directeur van Tranzo, Wetenschappelijk Centrum voor Zorg en Welzijn, Tilburg University.

Foto: Claus Tom Christensen (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 4237 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. Mannen die via loverboys misbruik maken van deze minderjarige meisjes hebben in dit land niets te vrezen van rechters die de Wet manipuleren en via een constructie van één dag celstraf slechts een taakstraf opleggen!

    Helft kindermisbruikers krijgt geen gevangenisstraf of hoe hoog is het knuffelgehalte van de rechters tov deze lafhartige criminelen?
    Bijna de helft (43 procent) van de volwassenen die een kind ernstig seksueel misbruikt, krijgt geen gevangenisstraf. Slechts een op de vijf daders krijgt een vrijheidsstraf van meer dan een jaar, terwijl de wet maximumstraffen hanteert van zes jaar tot zestien jaar. Die hoge straffen worden vrijwel nooit opgelegd. Dit blijkt uit een analyse van 182 kindermisbruik vonnissen.
    Opmerkelijk is ook dat rechters weinig rekening houden met verzwarende factoren. Zo worden daders die eerder een zedendelict pleegden, of leraren die een kind misbruikten dat aan hun zorg was toevertrouwd, niet zwaarder bestraft. Ook zijn er maar weinig kindermisbruikers die van de rechter een beroepsverbod opgelegd krijgen. Dat terwijl tien procent van de kinderen wordt misbruikt door een dader die met kinderen werkte als docent, sportcoach, gastouder of oppas.
    Werkstraf onmogelijk bij ontucht, taakstrafverbod art. 22b Sr
    In artikel 22b Sr. is een taakstrafverbod opgenomen. Het is de rechter op grond van dit artikel niet toegestaan om een kale taakstraf op te leggen voor de meeste zedenmisdrijven. Toch zien we in de jurisprudentie enkele zaken voorbij komen waarbij de rechter dit taakstrafverbod toch naast zich neerlegt.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *