Het kan weinigen zijn ontgaan: psychologie is ‘hot’. Dat valt af te lezen aan het aantal zelfhulpboeken om ‘je zelf’ of ‘het merk ik’ te ontwikkelen, de aandacht voor mindfullness en de duizenden studenten psychologie die zich jaarlijks inschrijven aan Nederlandse universiteiten.
Het is ook te merken aan de populariteit van Psychologie Magazine dat, tegen alle bladenmalaise in, een aanzienlijke groei doormaakte. Wijlen Hendrik Jan Schoo, mede-oprichter van het blad, verklaarde ooit in NRC Handelsblad dat ‘we in Nederland natuurlijk wel geëvolueerd zijn van een sociologisch naar een psychologisch mens- en wereldbeeld. We zijn tegenwoordig veel meer geïnteresseerd in het individu dan in het collectief.’
Niet voor niets trad neuropsycholoog Erik Scherder driemaal op tijdens DWDD University en werd het neuropsychologische Wij zijn ons brein van Dick Swaab een regelrechte bestseller. Van dat boek, waarin het individu wordt voorgesteld als een op zichzelf staand, gedetermineerd brein, werden 425.000 exemplaren verkocht.
Het sociale als residu
Mede als gevolg daarvan hebben neuropsychologen, psychiaters en psychologen een steeds prominentere positie verworven in het publieke debat. Of het nu gaat om het verklaren van depressies, vakantiegedrag, zelfdoding en zelfs massabewegingen – de (neuro)psychologie weet raad.
Psychologen zijn experts op het gebied van cognitieve en individuele handelingen. Voor het begrijpen van sociaal gedrag zijn ze beperkt toegerust. Traditioneel hanteert de psychologie het paradigma van het individu, waarbij ‘de samenleving’ weinig méér is dan een verzameling individuen. In dat licht is ‘het sociale’ niet meer dan een residu, een optelsom van individueel handelen, verklaarbaar door ‘een onveilige hechting’ of ‘een verstoorde neurologische ontwikkeling in de vroege fase’.
Neuropsychologen veronderstellen dat ons gedrag al in de embryonale fase wordt voorgeprogrammeerd. Om Dick Swaab aan te halen: ‘alleen een foetus heeft wat vrije wil, maar die kan er niks mee. Kort daarna ben je een beschreven blad.’ Het zadelt ons op met een vorm van determinisme en een nogal beperkt maatschappelijk perspectief.
Publieke sociologie lijkt verdwenen
Die (neuro)psychologische dominantie gaat ten koste van het belang van sociologie. Want na ‘de grote’ publieke sociologen, zoals Jacques van Doorn, Joop Goudsblom, Abram de Swaan, Kees Schuyt en Anton Zijderveld, is een leemte ontstaan die vooral wordt opgevuld door psychologen, psychiaters, biologen en filosofen. Zo kennen we bijvoorbeeld een Denker des Vaderlands, een Maand, een Dag én een Nacht van de Filosofie. En naast filosofie weet ook de biologie met Freek Vonk, Midas Dekkers, Tijs Goldschmidt en Frans de Waal een breed publiek te bereiken.
Daarmee lijkt de publieke sociologie definitief uit het zicht verdwenen. En dat is niet alleen mijn persoonlijke opvatting, in de brandbrief Red de sociologie van haar maatschappelijke ondergang (2013) stelt ook de Nederlandse Sociologische Vereniging deze situatie aan de orde.
De toenmalig voorzitter, de Amsterdamse hoogleraar Jan Willem Duyvendak, concludeerde dat ‘de sociologie steeds meer van de Nederlandse samenleving lijkt te vervreemden’. Met enig gevoel voor dramatiek vreest men ‘het einde van de sociologie als publieke maatschappijwetenschap’. Sterker nog, we leven volgens hem ook nog eens in ‘on-sociologische tijden’. Met andere woorden, de situatie is zorgwekkend en alarmerend. Daarom is tijd dat de publieke sociologie zich opricht.
Er is wel degelijk such thing as society
In een tijd van zzp’ers, individuele keuzevrijheid en een ‘persoonsgebonden eigen risico’ lijkt sociaal gedrag er steeds minder toe te doen. Daar waar filosofen hameren op de individuele rede, biologen op de survival of the fittest en neuropsychologen op de fysiologie van het brein, lijkt ‘de samenleving’ een concept uit vervlogen tijden.
Maar in tegenstelling tot wat sommigen ons doen willen geloven, is er wel degelijk such a thing as society. Naar analogie met Jane Jacobs, voor wie ‘een grote stad niet hetzelfde is als een kleine stad, maar dan groter’, ben ik de overtuiging toegedaan dat het collectieve of sociale ‘niet hetzelfde is als de optelsom van individuen’.
Het individuele brein als vindplaats van sociaal en asociaal gedrag is een vorm van complexiteitsreductie. Maar sociologisch denken is niet per se gemakkelijk. Sociologisch denken kiest niet de weg van de minste weerstand. Integendeel, het probeert de complexiteit van alledag inzichtelijk en dragelijk te maken. Sowieso helpt denken – in het bijzonder sociologisch denken – de bestaande sociale structuur te overstijgen en je eraan te ontworstelen. Daarom is sociologisch denken ‘niet voor bange mensen’, om een uitspraak van oud-minister van justitie Carel Polak te parafraseren.
Een samenleving past niet op de sofa
Er lijkt een kentering gaande in het ‘doorgeschoten’ individualiseren, psychologiseren en psychiatriseren van sociaal gedrag. Verschillende wetenschapsfilosofen, en nota bene psychiaters en psychologen menen inmiddels dat het individualiseren van (a)sociaal gedrag zijn grens heeft bereikt.
Het raakt aan de kritiek op een ‘doorgeschoten vorm van individualisering’ die wordt verwoord door hoogleraren klinische psychologie en psychiatrie zoals Paul Verhaeghe en Damiaan Denys. Zo stelt Denys: ‘Omdat we zo geïndividualiseerd zijn moeten we plots zélf betekenis aan de wereld toekennen. Maar dat lukt niet, omdat betekenis het individu overstijgt’.
In het rapport Recept voor maatschappelijk probleem (2017) stelt ook de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (rvs) dat ‘maatschappelijke factoren ten onrechte buiten beschouwing worden gelaten’, vooral in gezondheidskwesties: ‘als de maatschappij het probleem is, is een recept niet de oplossing.’ Een samenleving valt nu eenmaal lastiger te diagnosticeren dan een individu en past niet op een sofa. Het onbehagen borrelt op vanuit verschillende academische disciplines, de individualistische grens lijkt te zijn bereikt.
Daarom onderneem ik een poging om de rijkdom van de publieke sociologie te tonen om uit de dominante (neuro)psychologische schaduw te stappen. Niet vanuit verongelijktheid maar vanuit verantwoordelijkheid. Ik doe die poging vanuit een theoretische woede, vanuit een intellectuele verliefdheid en middels ‘een speelsheid van geest gecombineerd met een oprechte, felle gedrevenheid om betekenis te geven aan de wereld’, zoals Charles Wright Mills dat zo mooi verwoordde. Het is een poging de sociologische verbeelding publiekelijk nieuw leven in te blazen. Want zoals u waarschijnlijk weet is sociologie niet voor bange mensen.
Mark van Ostaijen (1984) is als bestuurssocioloog verbonden aan de Universiteit van Tilburg.
Dit artikel is een voorpublicatie uit zijn boek Wij zijn ons. Een kleine sociologie van grote denkers dat deze week verschijnt bij Uitgeverij Vantilt.
Foto: jesse orrico via Unsplash