De participatiesamenleving zal vooral vorm moeten krijgen op lokaal niveau. De gedachte is dat gemeenschapszin, zelfredzaamheid en zorgzaamheid alleen dicht bij de bewoners in wijken, buurten en straten valt te organiseren en per definitie een lokaal karakter heeft. Het idee achter de decentralisaties is dat gemeenten dit effectiever en efficiënter, en vooral innovatiever kunnen aanpakken omdat zij hun inwoners kennen, weten wat bewoners nodig hebben en hoe ze zijn te activeren. Samenwerken en samenhang tussen welzijnszorgsector en de gemeente zijn van belang om de participatie- en burgerkracht van bewoners te vergroten en te versterken.
Geen eenvoudige opgave voor de lokale politiek
Hier ligt een uitdagende en niet eenvoudige opgave voor de lokale politiek, want het impliceert ook het delen van beslissingsmacht, het durven loslaten en overlaten aan bewoners en organisaties. Dat betekent dat het gemeentebestuur zich niet uitsluitend meer kan opstellen als extern orgaan boven de lokale samenleving, maar zich nadrukkelijk tot partner van de lokale samenleving behoort te ontwikkelen. Sterker nog, je mag verwachten dat die overheid aansluit bij de vermogens en potenties die aanwezig zijn in de leefwereld van bewoners en bij sociale professionals.
Gemeenten en welzijnszorgorganisaties zijn daarbij afhankelijk van elkaar. Het verbinden en vervlechten van beleid en praktijk vraagt om een ‘beleidslerende’ houding van zowel sociale professionals als van ambtenaren. Gemeentelijk sociaal beleid en uitvoering behoren geen strikt gescheiden werelden te zijn.
Helaas mist een deel van de beleidsmakers praktijkkennis
Het ontbreekt helaas bij een deel van de beleidsmakers aan praktijkkennis en -inzichten, waardoor achter de beleidstafels nogal eens normen en regels – targets en blauwdrukken - worden voorgeschreven die in de uitvoeringspraktijk averechts uitpakken of niet haalbaar blijken te zijn. Dat levert (on)nodige spanningen op.
Voor een deel komt dit doordat de ambtenaren die veelal juridisch, bestuurskundig of bedrijfskundig zijn opgeleid, getraind en intern gesocialiseerd in het beheren en doorontwikkelen van door de overheid geregisseerde systemen om de samenleving draaiend te houden. Het ambtelijk apparaat is gewend via managementslagen en planning & control-cycli processen te stroomlijnen en neigt snel tot het inrichten van indicatie- en categoriseringssystemen. Terwijl de alledaagse werkelijkheid - aan de onderkant van de samenleving - er anders uitziet en weerbarstig is. Daar is juist behoefte aan processen waarin sociale professionals de vrijheid, de ruimte, de autonomie en de verantwoordelijkheid krijgen en nemen voor de kwaliteit van hun uitvoeringspraktijk, aansluitend bij de leefwereld van de bewoners. Tegelijkertijd mogen we ook vaststellen dat ook menig sociale professional doorgaans weinig benul heeft van het belang en de betekenis van de dynamiek van de lokale politiek en beleid.
Sociale professionals en beleidsmakers moeten elkaar ruimte geven
Een belangrijk doel van de transformatie is de onderlinge samenwerking te versterken. Dat vraagt kennis, inzicht en benutting van elkaars expertise en netwerken. Het is idealiter een gezamenlijk proces van beleidsleren. Beleidsleren is bij voorkeur niet een lineair leerproces ofwel informatieoverdracht tussen een gemeente en een maatschappelijke instelling maar gaat over gemeenschappelijke beeldvorming en leren in coalitieverband. Leren hoe de sociale ‘werkelijkheid’ in elkaar steekt is een gemeenschappelijk sociale activiteit, waarbij meerdere belanghebbenden elkaar moeten leren verstaan en begrijpen om zo tot een gezamenlijk gedragen denk- en handelingskader te komen.
Dit impliceert dat sociale professionals en beleidsmakers elkaar de ruimte geven om in creatieve concurrentie een gevarieerd palet aan perspectieven, interventies en aanpakken in te brengen om bestaande praktijken en sociale beleidsprogramma’s te toetsen en te verbeteren. Met andere woorden, ambtenaren moeten meer dan nu deel uitmaken van horizontale netwerken, ofwel ervaring in het veld. Terwijl van sociale professionals meer deelname aan verticale netwerken mag worden verwacht, dat ze ervaring opdoen in het gemeentelijke apparaat. Dat vraagt van zowel ambtenaren als van sociale professionals een ander vakmanschap, namelijk die van tussenwerker. Tussenwerkers zijn professionals met een zekere vrijheid om buiten de kokers en kaders van hun eigen organisaties te werken en elkaar te ontmoeten.
Streetwise T-shaped ambtenaren
De sociale professional wordt verondersteld een T-shaped professional te zijn: een professional die naast specialistische competenties (verticale lijn van de T) vooral over generalistische kwaliteiten (de horizontale streep van de T) beschikt, en zich verplaatst in het referentiekader van andere professionals met diepe kennis van andere disciplines. Maar deze kwalificaties behoren evenzeer op te gaan voor beleidsambtenaren. Ook zij moeten verbindingen leggen, innovatieve interdisciplinaire aanpakken toepassen, teamwerken, en in staat zijn de eigen vakkennis te integreren en toe te passen in andermans werkgebied.
Er zijn streetwise T-shaped ambtenaren nodig die in en vanuit het gemeentehuis ontschot werken, het samenspel aangaan met het uitvoerende werkveld, zowel horizontaal als verticaal kunnen verbinden en sturen: inspelen op posities, verhoudingen en concrete situaties. Stuurkracht vraagt een open en actief proces waarin de publieke werkvloer – de leefwereld van bewoners – centraal staat.
Toby Witte is lector Maatschappelijke Zorg bij het kenniscentrum Talentontwikkeling van de Hogeschool Rotterdam en maakt deel uit van de Werkplaats Sociaal Domein, Zuid-Holland Zuid. Deze bijdrage is gebaseerd op het van zijn hand onlangs verschenen studieboek ‘Sociale dynamiek van de gemeentelijke politiek. Samenspel tussen lokale overheid en sociale professionals’, uitgegeven door Couthinho.
Foto: Astrid Westvang (Flickr Creative Commons)