Vooral hoger opgeleiden negatiever over etnische minderheden

Hoe hoger het onderwijsniveau en hoe minder mensen naar de kerk gaan, des te meer ruimdenkende burgers. Zou je denken. De werkelijkheid is ingewikkelder, ontdekte promovenda Paula Thijs. Bijvoorbeeld: opvattingen over meer gelijkheid tussen man en vrouw worden door sommigen gebruikt om groepen die deze opvatting minder onderschrijven uit te sluiten.

In de afgelopen eeuw is de bevolkingssamenstelling van Nederland aanzienlijk veranderd. Zo steeg het opleidingsniveau van de bevolking aanzienlijk en daalde het aantal mensen dat lid is van een christelijke geloofsgemeenschap en naar de kerk gaat fors. Deze ontwikkelingen worden vaak in verband gebracht met veranderingen in opvattingen, bijvoorbeeld over immigranten, homoseksualiteit, gelijkheid tussen mannen en vrouwen en morele dilemma’s zoals abortus en euthanasie.

Hoger opgeleiden en niet-kerkelijken hebben vrijzinniger opvattingen

Het is al langer bekend dat hoger opgeleiden en mensen die niet tot een religieuze gemeenschap behoren er gemiddeld genomen minder conservatieve, en dus meer vrijzinnige, opvattingen op na houden dan lager opgeleiden en mensen die wel naar de kerk gaan.

Aangezien steeds meer mensen in de samenleving een hoger onderwijsniveau hebben behaald en de kerk hebben verlaten, is de algemene veronderstelling dat publieke opvattingen steeds minder conservatief zijn geworden.

Onderzoek naar publieke opvattingen

In mijn promotieonderzoek onderzocht ik in hoeverre de stijging van opleidingsniveaus en ontkerkelijking ook daadwerkelijk verband houden met veranderingen in conservatieve opvattingen in de samenleving.

Concreet heb ik gekeken naar publieke opvattingen over drie sociaal-culturele thema’s: vooroordelen ten aanzien van etnische minderheden, steun voor een gelijke rolverdeling tussen mannen en vrouwen en steun voor autoritaire waarden, zoals het belang dat men hecht aan traditionele gebruiken, aan het zich houden aan de regels en aan een sterke overheid die haar burgers beschermt. Publieke steun voor zulke opvattingen kan belangrijke gevolgen hebben voor de sociale cohesie en ongelijkheid tussen groepen in de samenleving.

Juist van wie we het niet verwachten

In mijn onderzoek vond ik dat Nederlanders zich tussen 1985 en 2012 steeds negatiever zijn gaan uitlaten over diverse etnische minderheidsgroepen, ondanks de toename in opleidingsniveaus en de daling van kerkgang. Opvallend is dat deze toename gemiddeld genomen het sterkst was onder hoger opgeleiden.

Juist de groep van wie we de minste vooroordelen zouden verwachten, is zich dus negatiever gaan uitlaten over etnische minderheden. Kerkleden en niet-kerkleden bleken niet zo veel van elkaar te verschillen in hun opvattingen.

Taboe op negatieve uitlatingen verdwijnt?

Onderwijsexpansie en ontkerkelijking leidden dus tegen de verwachting in niet automatisch tot minder vooroordelen onder de bevolking. Wat precies de oorzaak is van de meer negatieve opvattingen over etnische minderheden moet nog uitgebreider worden onderzocht.

Een mogelijke verklaring is dat het taboe op het negatief uitlaten over etnische minderheden langzaam aan het vervagen is.

Minder steun voor een traditionele rolverdeling

Nederlanders zijn wel minder conservatief gaan denken over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Steeds meer mensen wijzen de stelling af dat vrouwen geschikter zijn voor het opvoeden van kleine kinderen dan mannen.

Dit komt met name door de opeenvolging van generaties: jongere generaties houden er over het algemeen vrijzinniger opvattingen over de rolverdeling op na dan oudere generaties. Maar ook de toename van het aantal mensen met een hogere opleiding heeft aan deze trend bijgedragen.

Met name jonge vrouwen willen andere rolpatronen

De trend is sterker en beter te verklaren onder vrouwen dan onder mannen. Het opleidingsniveau is in de loop der tijd namelijk onder vrouwen meer gestegen dan onder mannen. Wellicht zijn met name jonge vrouwen zich meer bewust geworden van hun achterstandspositie waardoor zij er meer belang bij hebben zich los te maken van traditionele rolpatronen.

Bovendien heeft het Nederlandse emancipatiebeleid zich vooral gericht op het bevorderen van de positie van vrouwen in het publieke domein, zoals op de arbeidsmarkt. Aandacht voor de participatie van mannen in het huishouden en in verzorgende beroepen bleef daarbij achter.

Steun voor autoritaire waarden bleef min of meer gelijk

De laatste jaren worden er in de media zorgen geuit over een terugkeer van conservatieve en autoritaire opvattingen, bijvoorbeeld als verklaring voor de verkiezingsoverwinning van Trump. Uit mijn onderzoek blijkt echter dat mensen in Europa gemiddeld genomen nauwelijks méér belang zijn gaan hechten aan autoritaire waarden.

Wel is er sprake van tegengestelde ontwikkelingen. Zo ging de daling van het aantal kerkgangers in West-Europa gepaard met minder publieke steun voor autoritaire waarden, maar zorgde de stijging van de werkloosheid tegelijkertijd voor een opleving van autoritaire waarden onder de bevolking.

Een ruimdenkendere samenleving is niet vanzelfsprekend

Op basis van mijn onderzoek concludeer ik dat de toename van het onderwijsniveau en de afnemende invloed van de kerk deels hebben bijgedragen aan veranderingen in conservatieve opvattingen in Nederland en Europa. Maar dat is niet geheel vanzelfsprekend.

De stijging van het onderwijsniveau en ontkerkelijking gaan in Nederland wel gepaard met minder conservatieve opvattingen over de rolverdeling tussen mannen en vrouwen, maar niet met meer liberale opvattingen over etnische minderheden. De waarden van gelijkheid tussen mannen en vrouwen lijken door sommige politici zelfs te worden ingezet om uitsluiting van bepaalde groepen die deze waarden in mindere mate onderschrijven te legitimeren.

Daarnaast zijn de veranderingen in opvattingen sterker in de ene groep dan in de andere. Zo lijken jonge vrouwen vanwege hun eigen sociale positie het meest ontvankelijk voor veranderingen in sociale normen omtrent gendergelijkheid.

Let ook op factoren die ‘liberaliserende invloed’ tegenwerken

Het is van belang om ontwikkelingen zoals veranderingen in macro-economische omstandigheden of tegenreacties op progressieve waarden in het oog te houden, omdat ze de ‘liberaliserende’ invloed van demografische verschuivingen in de bevolking kunnen tegenwerken.

Paula Thijs werkt aan de Universiteit van Amsterdam als postdoctoraal onderzoeker voor een interdisciplinair onderzoeksproject naar de socialisatie van democratische waarden onder middelbare scholieren. Ze promoveerde onlangs bij de Radboud Universiteit in Nijmegen met  Trends in cultural conservatism: the role of educational expansion, secularisation, and changing national contexts’.

 

Foto: Bas Bogers (Straatfotografie.com)

Dit artikel is 7376 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (4)

  1. In haar dogmatische opvatting over de betekenis en effect van een Hogere Opleiding (HO), komt PT er niet toe om zelfs maar bij benadering te overwegen dat een HO tot een andere, betere kijk op minderheden kan leiden. En dan ook een ‘kijk’ die negatief is (geworden).

    Minderheden w.o. ethnische, zijn groepen met verschillende culturele eigenschappen, positieve, lelijke, stuitende. Wat PT mij dan niet lijkt in te zien, is dat die ‘eigenschappen’ primair niet die van hun individuele leden zijn, maar van de groep. Vgl. taal (‘langue’ versus ‘parole’).

    De morele groep bestaat. Dit is volgens mij een ‘sine qua non’ van de sociologie, waarmee PT de spot drijft. En waarmee ze haar eigen paradoxen schept.

  2. Op welke cijfers is dit gebaseerd? Het artikel is erg vaag: geen exacte getallen, steekproefgrootte, statistische gegevens. Is dit proefschrift ergens op internet te lezen? Of is het eigenlijk een mening of stelling en geen feit?

  3. Een zeer interessant onderzoek op basis van de NL samenvatting die ik heb gelezen. Waar komen veranderingen in opvattingen vandaan, waaraan zijn zij gerelateerd?

    Ik volg inspraakprocessen in Utrecht waarbij hoog opgeleide stadsbewoners alles uit de kast trekken om bepaalde ontwikkelingen in hun fysieke omgeving tegen te houden. Tussen laag en hoog opgeleide stadsbewoners bestaat een groot verschil in conservatief gedrag. Zo is er in Utrecht sprake van een sterk verzet tegen de uitbreiding van de A27 en A28, wegen die ten oosten van de stad liggen, en het ontbreken van verzet tegen de uitbreiding van de Noordelijke Randweg die ten noorden van de stad ligt. In oost Utrecht wonen hoog opgeleiden met een meer dan gemiddeld inkomen, in Utrecht noord, Overvecht wonen veel lager opgeleiden en mensen met een laag inkomen.
    Ook bij inspraakprocessen m.b.t. en verzet tegen Utrechtse prostitutie zones zie ik gelijke ontwikkelingen.

    Ik ben van mening dat conservatisme niet zozeer afhankelijk is van opleidingsniveau en/of levensovertuiging, maar van de vraag of mensen zich veilig voelen. En van de vraag of burgers zich in dat gevoel van veiligheid bedreigd voelen of niet.
    Ik veronderstel dat mensen die leven in een of meerdere hechte tot zeer hechte groepen zich minder snel bedreigd zullen voelen dan mensen die niet op een sociaal vangnet terug kunnen vallen, die er daardoor meer alleen voor staan. Uiteraard bestaan er hechte groepen van mensen die elkaar vinden omdat zij zich bedreigd voelen, maar die groepen bedoel ik niet.

    Welke gedachten leven er hierover bij de lezers?

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.