Zelfbeheer in daklozenopvang gaat niet vanzelf

Toen hij in 2009 gevraagd werd om onderzoek te gaan doen naar een zelfbeheerde opvang, was zijn eerste gedachte: zelfbeheer door daklozen, dat wordt toch een grote rotzooi? Max Huber promoveert op 10 maart met zijn onderzoek naar de zelfbeheerde opvang Je Eigen Stek, en reflecteert op de opgedane inzichten.

Met enige schaamte schrijf ik nu over mijn vooringenomenheid toen. Al troost het me, dat ik in de loop der tijd met velen heb gesproken die een soortgelijke gedachte over de onmogelijkheid van een daklozenopvang in zelfbeheer hadden. Het korte antwoord op de vraag uit de intro, na ruim tien jaar onderzoek naar zelfbeheer, is: nee, dat wordt geen rotzooi. Het is vaak ingewikkeld, dat wel, maar het levert vooral veel op.

Het grootste deel van mijn onderzoek heb ik gedaan bij en met Je Eigen Stek (JES), een zelfbeheerde opvang die in 2007 is gestart, geïnspireerd door vergelijkbare zelfbeheerde opvang in Nijmegen (NuNN) en Utrecht (NoiZ). JES is opgezet door een groep daklozen die ontevreden was over de reguliere opvang, ondersteund door sociaal werkers en bestuurders van HVO-Querido. De initiatiefnemers misten in de opvang ruimte om op hun eigen manier aan de beëindiging van hun dakloosheid te werken. ‘Wij kunnen het beter’, was (en is) de claim van bewoners.

In de vele tientallen gesprekken die ik gevoerd heb met en over JES en andere voorzieningen, kwam bijna altijd de vraag voorbij: wat is zelfbeheer? Betekent dat zelf doen, zelf besluiten? Doe je dat zelf, of samen? En mag je daar als niet-bewoner wat van vinden, of gaat dat in tegen zelfbeheer? Net zoals we door het hele land gesprekken voeren over: wat is eigen kracht, zelfredzaamheid?

Misverstanden over zelfbeheer

De afgelopen jaren heb ik heel wat misverstanden zien ontstaan door verschillende ideeën over wat zelfbeheer is, bijvoorbeeld over sociaal werkers die zich afzijdig hielden, want dat zou zelfbeheer zijn, terwijl bewoners zich irriteerden aan sociaal werkers die zelf geen initiatief namen. Ook onderling worstelden bewoners met verschillende ideeën over samen leven en samen beheren. De een was blij met de sociale contacten, de ander wou het liefst met rust gelaten worden. De ene bewoner zei tegen mij: ‘Ik vind het zo fijn dat ik als ik thuis kom [bij JES], er altijd iemand is om mee te praten in de woonkamer’, een andere bewoner zei: ‘Er zitten altijd mensen naar je te kijken in de woonkamer, je bent nooit eens alleen’.

Bewoners waarderen de ruimte voor eigen regie en de bestaanszekerheid die JES biedt, ook door de onbepaalde verblijftijd en de afwezigheid van tijdsdruk om je problemen aan te pakken. Door de jaren heen is JES steeds meer aandacht gaan besteden aan de voorbereiding op weer zelfstandig wonen. Een deel van de bewoners had daar weerstand tegen: ze hadden niet voor JES gekozen om het over hun gevoelens te hebben.

Ik heb lang geworsteld met de weigering van een deel van de bewoners om woorden te geven aan de voordelen van samen leven. Als onderzoeker wil ik graag beschrijven welke baat bewoners wel of niet hebben bij hun verblijf en dat gaat moeilijker als mensen zelf die baat niet willen benoemen. Omgekeerd dan maar opschrijven dat mensen geen baat ervaren, doet geen recht aan mijn waarnemingen en aan de waarnemingen van anderen. Als sociaal werker, en als mens, ben ik overtuigd van de waarde van reflecteren op jezelf en je ontwikkeling, als stimulans voor zelfontwikkeling. Tegelijk ben ik ook overtuigd van de waarde die het voor bewoners heeft om te kunnen weigeren om te reflecteren, juist omdat in de reguliere hulpverlening cliënten zo vaak hun hele hebben en houden permanent moeten delen met onbekenden.

Zoeken naar manier van ondersteuning

De ondersteuners van JES zoeken naar manieren om ondersteuning te bieden, zonder van bewoners de vrijheid om het zelf te bepalen aan te tasten. Hoe je als sociaal werker ondersteuning kan bieden die eigen kracht versterkt, of in ieder geval niet beperkt, is het hoofdthema geweest van mijn werk als docent-onderzoeker de afgelopen tien jaar. Dat thema, het ‘Achterhuis trauma’ van het sociaal werk, speelt zowel binnen zelfbeheer als in het wijkgerichte werken, waar ik ook veel onderzoek naar heb gedaan.

Achterhuis stelde dat sociaal werkers cliënten afhankelijk maken, een leitmotiv in het denken van en over sociaal werkers. Er zijn allerlei processen in het sociale domein aan te wijzen die eigen kracht hinderen, zoals bureaucratische uitsluiting, bestaansonzekerheid, probleemgestuurde financiering (alleen als je kwetsbaar genoeg bent krijg je hulp) en onoverzichtelijkheid, maar die hebben meer met regels dan met professionals te maken (al verschuilen sommigen zich dan wel weer makkelijk achter die regels).

In JES zijn veel van die eigen kracht belemmerende regels er niet. Bewoners hebben bestaanszekerheid en binnen JES veel vrijheid. Zoals gezegd, voor een flink deel van de bewoners betekent dat niet dat hun eigen kracht dan automatisch floreert binnen JES. Daar is ondersteuning bij nodig, van andere bewoners en van ondersteuners. Ondersteuners sluiten bij wat bewoners willen en kunnen en bieden ondersteuning waar die eigen kracht er (nog of tijdelijk) niet is.

Strenge huisregels aan de muur

Het werk van ondersteuners wordt bemoeilijkt doordat bewoners die de ‘leefwereld’ vertegenwoordigden, er erg op gebrand waren om onderdelen van die vervloekte ‘systeemwereld’ te kopiëren, tot mijn verbazing. Op sommige momenten hingen er opeens strenge huisregels op een blaadje aan de muur of was er een hiërarchische taakverdelingen (tussen nieuwe bewoners, oudere bewoners, de beheerdersgroep en de voorzitter). Tegelijk blijft er een wezenlijk verschil met reguliere institutionele voorzieningen: met elke nieuwe groep bewoners werden ingesleten patronen weer ter discussie gesteld en werden oude rollen door nieuwe vervangen, waardoor elke bewoner de ruimte had om JES zich een beetje ‘eigen’ te maken, en vorm te geven aan zijn eigen verblijf bij JES. En verdween het briefje met huisregels (om later weer te verschijnen en nog een keer te verdwijnen).

Waar institutionele zorg vaak geassocieerd wordt met disempowerment, zag ik bij JES ook geïnstitutionaliseerde elementen die juist empowerend werkten: van de eigen sleutel die elke bewoner krijgt en de vaste vergadering waar alles besproken en besloten wordt, tot het gevoelde gezamenlijk eigenaarschap van de voorziening. JES, en andere zelfbeheerde voorzieningen, laten zo zien: empowerment kan heel goed in een institutionele setting, mits goed ingericht.

Meer Gallisch dorp dan paard van Troje

Het mooie van zo lang mee oplopen, is dat ik ook veranderingen over tijd kan zien, of juist dingen die niet veranderen. De waardering van bewoners voor rust en vrijheid blijft groot, de zoektocht naar de balans tussen aandacht voor individueel en collectief zelfbeheer ook. De druk op sociaal werkers vanuit bewoners en andere betrokken is ook een constante, druk om terug te vallen in klassieke rollen. En externe betrokkenen – vanuit de moederorganisatie, de gemeente en andere partnerorganisaties- blijven zoekende in hoe zich te verhouden tot zelfbeheer.

De steeds maar groeiende schaarste in woningen en opvangplekken in Amsterdam en Nederland zorgt er voor dat de druk op JES groter wordt om zich aan te passen aan de eis dat nieuwe bewoners een beschikking van niet-zelfredzaamheid hebben van de gemeente, inclusief alle bureaucratische processen die daarbij horen. In die zin is JES minder ‘paard van Troje’, die het systeem van binnenuit verandert, en meer een ‘Gallisch dorp’ die vast probeert te houden aan de eigen visie, binnen een systeem dat daar niet veel ruimte voor biedt.

Max Huber verdedigt op 10 maart zijn proefschrift ‘Sailing on self-management. The organization of empowerment in an institutional setting’ aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Voorafgaand aan de verdediging is er een symposium met en over JES. Meer informatie over het symposium en de verdediging staat op de website van HVO-Querido. Daar staat ook een link naar het proefschrift.

Het proefschrift is geschreven vanuit de Werkplaats sociaal domein Amsterdam, onderdeel van de Hogeschool van Amsterdam. Huber werkt nu bij het onderzoeksbureau van HVO-Querido en is verbonden aan de academische werkplaats Sociaal werk van Tranzo.

 

Foto: http://www.jeeigenstek.com/gallerij/