TSV 3 - najaar 2020

12 Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken NAJAAR 2020 nummer 3 opdrachtenmeer hebben. De helft van demensen in de bijstand heeft een niet-westersemigratieachtergrond, ruim de helft is ouder dan 45 jaar en demeesten hebben een zeer laag opleidingsniveau: ruim60 procent heeft geen start- kwalificatie. Veel bijstandsgerechtigden kampen naast hun werkloosheidmet een problematische thuissituatie, zoals schulden, scheiding, huiselijk geweld, kinderen die uit de pas lopen, dakloosheid en vaak een combinatie daarvan – multiproblematiek, zoals dat heet. De helft van demensen in de bijstand geeft aan ziek te zijn, fysiekmaar vooral psychisch, vaak depressief. En iedereen is arm. Wiemoet rondkomen van een bijstandsuitkering, behoort tot de ruim5 procent armen van Nederland, blijkt uit cijfers van het SCP (2020). De hoogte van de uitkering is nauwelijks meegestegenmet de florerende economie van de laatste jaren. Harde arbeidsmarkt Opvallend is dat wie eenmaal in de bijstand zit, er niet gemakkelijkmeer uit komt. Zelfs in tijden van hoogcon- junctuur is het geen sinecure omwerk te vinden vanuit de bijstand; in de eerste helft van 2018 vond 5 procent een baan. Ruim twee derde van demensen in de bijstand zit daar langer dan twee jaar, ruim40 procent al meer dan vijf jaar – dat heet het ‘granieten bestand’, dat gestaag in omvang toeneemt. Blijkbaar is de arbeidsmarkt niet inge- richt omdeze groep ook op te nemen. Banen voor lageropgeleiden zijn er wel, maar ook laagopge- leid werk vraagt veel vanmensen. Deels gaat het om fysiek zwaar enmonotoon werk; alleen als je jong en fit bent, kun je 15 kilometer lopen op een werkdag in de distributiecen- tra van Picknick of Bol.comof ben je in staat in de land- en tuinbouw te werken, waar talloze vergeefse pogingen zijn gedaan ombijstandsontvangers aan het werk te krijgen. Voor een ander deel is het werk aan de onderkant dienstver- lenend van aard, met hoge eisen aan vooral sociale vaardig- heden . En over de hele linie is de emotionele belasting van werk hoog, wat niet past voor mensen die toch al moeite hebben omovereind te blijven (zieWRR 2020). Bij werk- gevers en ook bij werknemers (collega’s) is er niet altijd empathie en geduld voor mensen die wat extra aandacht nodig hebben, onverwacht een dagje gewoon niet kunnen komen omdat zemantelzorgmoeten verlenen, voor een familielidmoeten tolken, of een depressie voelen aankomen. Misschien is niet zozeer het bijstandbestand van graniet, maar is de arbeidsmarkt zo hard als steen geworden. Bijkomend probleem is dat wie wel werk vindt, dat vaak snel weer kwijt is doordat het meeste werk tijdelijk is: bijna 30 procent van de uitstroom is binnen een jaar weer terug in de bijstand. De flexibele arbeidsmarkt tekent zich het scherpst af voor lageropgeleiden – bijna de helft in die categorie heeft flexwerk – en zet daarmee de bijstand flink onder druk. Dat werd scherp zichtbaar in de lock- down-maanden van de coronacrisis. Toen bleek nogmaals hoeveel flexwerkers op de klapstoel van onze economie zitten, en dat er voor hen bij tegenslag alleen nog de bijstand is. Werk behouden, is inmiddels evenmoeilijk als werk vinden. Bijstand en beleid Hoe ziet de overheid de bijstand, ruimeen halve eeuw na de introductie ervan? Het beleid heeft drie kenmerken. Ten eerste is de verantwoordelijkheidmeer bij mensen zelf komen te liggen. Op allerlei terreinen is ‘zelfredzaamheid’ het codewoord geworden, zo ook in de bijstand. Mensen moeten vooral zelf proberen omuit hun kwetsbare positie te komen, door te solliciteren, zich goed te presenteren, en klaar te staan omdirect aan de slag te gaan. Het idee dat tegenover de plichten van burgers omzelf stappen te zetten ook plichten van de overheid staan om steun, hulp of zelfs werk te bieden, is daarmee losgelaten. Op plichten van de overheid werd gehamerd in de jaren negentig, toen werd gezegd dat de bijstandmoest veranderen van vangnet naar trampoline (zie bijvoorbeeld Eenwerkend perspectief van de WRR uit 1990). En dat tegenover de plichten van de burger ook plichten van de overheid staan, is ook nog steeds de redenering in een aantal Scandinavische landen. Het tweede kenmerk is dat sinds de jaren negentig de focus in de bijstand is komen te liggen op handhaving. De bijstandsontvanger wordt geframed als een calculerende burger die gecontroleerd en stevig achter de broek gezeten moet worden. Het mensbeeld achter beleid is dat van een onwelwillende profiteur of zelfs potentiële fraudeur; de invoering van de verplichte tegenprestatie is daarvan een uitdrukking. Voor het draagvlak van de bijstand, ook bij bijstandsontvangers zelf , is het cruciaal dat er controle is op publiekemiddelen. Maar een op voorhand wantrou- wende opstellingmaakt ‘bijstand’ verlenen aanmensen die steun nodig hebben ingewikkeld. Daarnaast getuigt een standaard wantrouwende opstelling van weinig oog voor verschillen tussenmensen. We weten uit onderzoek (zie Lub 2017) dat bij mensen die dicht bij de arbeidsmarkt staan enige drang en dreigenmet sancties kan helpen, maar dat het bij mensen die verder van de arbeidsmarkt staan geen effect heeft, behalvemeer wanhoop. Wie de film I Daniel Blake (2016) zag, weet hoe dat eruit kan zien. Ten derde is gaandeweg het vinden van betaald werk het allerbelangrijkste doel van de bijstand geworden. Gezien de geringe kansen daarop – zie hiervoor – is dat vragen om teleurstellingen. De Participatiewet geeft ruimte aan ‘onbe- taaldemaatschappelijk nuttige werkzaamheden’, maar ook dat is een verplichting: de genoemde tegenprestatie. De legitimatie voor die verplichting is dat ‘als regulier werk (nog) niet kan’ een andere bijdragemag worden gevraagd Wie eenmaal inde bijstandzit, komt er niet gemakkelijkmeer uit De investering inmensen in debijstand is zeer beperkt BESCHOUWING

RkJQdWJsaXNoZXIy OTE0NDk=