Laaggeletterde jongeren moeilijk in beeld te krijgen

Ondanks de schoolplicht en de hoge kwaliteit van het onderwijs, zijn er in Nederland zo’n 60.000 laaggeletterde jongeren. Ze kunnen onvoldoende lezen, schrijven en rekenen om volwaardig deel te nemen aan de samenleving. Helaas slagen zij er goed in om onzichtbaar te blijven. Hoogste tijd om ze in beeld te krijgen.

De vaardigheden op het gebied van lezen en schrijven van kinderen in Nederland nemen af. Tegelijkertijd vraagt de huidige kennissamenleving juist steeds meer van onze vaardigheden om informatie te verwerken. Zo moeten laaggeschoolde werknemers tegenwoordig veiligheidsvoorschriften kunnen lezen, grafieken begrijpen en percentages berekenen.[i]

Dat is een kwestie van laaggeletterdheid: het gaat namelijk niet om het onvermogen technisch te kunnen lezen en schrijven (analfabetisme), maar veel meer om het gebrek aan taalvaardigheid in brede zin. Om informatie te begrijpen die functioneel is in het alledaags leven.

Het gevaar is groot dat het aantal laaggeletterden in Nederland nog verder zal stijgen – ook onder jongeren. Hebben professionals en beleidsmakers deze groep voldoende in beeld om het probleem aan te pakken?

Laaggeletterde jongeren zijn onzichtbaar
Laaggeletterden doen ogenschijnlijk gewoon mee in de maatschappij, ze gaan naar school en zijn actief op sociale media. Hun problemen ontstaan meestal pas wanneer ze aan het werk willen en stuk lopen op het schrijven van een sollicitatiebrief bijvoorbeeld. Naar schatting is zo’n 7 procent van de jongeren (16 tot 24 jaar) laaggeletterd, zo’n 60.000 jonge mensen.[ii]

Omdat de meesten van die jongeren tot op zekere hoogte wel kunnen lezen en schrijven is deze laaggeletterdheid lastig te herkennen. Zelf erkennen jongeren hun probleem ook vaak niet. Ze kunnen toch immers een sms versturen? Laaggeletterde jongeren zijn bijzonder vindingrijk in het verbloemen van hun gebrek aan basisvaardigheden.

Hoe pakken we laaggeletterdheid aan?
Maar ook als de jongeren wél in beeld zijn, is het moeilijk een passend en doeltreffend aanbod voor het verbeteren van hun taalachterstand te bieden. Niet in het minst omdat laaggeletterdheid vaak samen gaat met andere problemen, zoals een moeilijke thuissituatie of psychiatrische problematiek.

Dat bleek ook toen in Utrecht een jongerenloket en een ROC iets aan het probleem van laaggeletterde jongeren wilden doen. Het jongerenloket zou laaggeletterde jongeren identificeren met behulp van een - speciaal voor dat doel ontwikkeld - screeningsformulier. Deze jongeren zouden vervolgens worden doorverwezen naar het taalaanbod van het ROC. Ondanks de goede intenties leverde de screening geen jongeren op die verder geholpen konden worden. Wat was er aan de hand?

Uit onderzoek van ons lectoraat bleek dat de definitie van laaggeletterdheid niet helder was voor de betrokkenen. Ben je laaggeletterd als je niet goed kunt lezen en schrijven, of zijn er meerdere niveaus van laaggeletterdheid? Door deze onduidelijkheid vonden de coaches van het jongerenloket het lastig om laaggeletterde jongeren te identificeren.

De gebruikte screeningsinstrumenten bleken daarnaast vooral gericht op het schrijven en veel minder op spreek-, luister- en leesvaardigheid. Daarbij kwam ook nog eens dat de ingevulde formulieren niet door de werkcoach werden ingezameld, maar door baliemedewerksters en stagiaires, en formulieren zoek raakten.

Aanpak van laaggeletterdheid onder jongeren
Op basis van het onderzoek formuleerde het lectoraat acht aanbevelingen. Het zijn praktische tips die gemeenten kunnen helpen bij het maken van effectief beleid gericht op de bestrijding van laaggeletterdheid onder jongeren. Want alleen bewustwording van de problematiek is daarvoor niet voldoende.

1. Voor een goede signalering van laaggeletterdheid onder jongeren is het van belang dat er een eenduidige definitie van laaggeletterdheid wordt gehanteerd.

2. Het screenen en toetsen op laaggeletterdheid moet aansluiten bij de doelen van professionals die met jongeren werken.

3. Het moment van screenen op laaggeletterdheid moet goed afgestemd zijn op de jongeren: soms moeten andere problemen eerst worden opgelost.

4. Het is vooral zinvol om jongeren te screenen die al aan een aantal kenmerken voldoen. Niet alle jongeren hoeven gescreend te worden.

5. Screenen en toetsen moet leiden tot een aantrekkelijk aanbod op het vlak van het verbeteren van vaardigheden van jongeren; bijvoorbeeld door het te koppelen aan doelen die zij zelf willen bereiken. Bij het vormgeven van dit aanbod kan gebruik worden gemaakt van lokale kennis.

6. Het screeningsproces moet geborgd en geïntegreerd worden in werkprocessen van professionals.

7. Betrokken professionals moeten voldoende kennis hebben van het thema.

8. Ketenpartners moeten met elkaar de definitie en screening van laaggeletterdheid afstemmen en communiceren over het screeningsproces.

Stijn Verhagen is lector bij het lectoraat Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling (PMO) van Hogeschool Utrecht. Kitty Jurrius is onderzoeker bij het lectoraat PMO en werkzaam bij Stichting Alexander. Maartje Willemse is zelfstandig onderzoeker en voerde dit onderzoek uit vanuit het lectoraat PMO. Voor meer informatie over dit thema kunt u contact met ons opnemen via de website van het lectoraat: www.lectoraatpmo.nl.

Noten:


 

[i] CINOP (2007). Vooronderzoek Laaggeletterdheid in de provincie Zuid-Holland: Een analyse van de doelgroep. Den Bosch: Cinop.

[ii] Vos, M., de Vries, M. en Duvekot, C. (2007). Handreiking Wmo en laaggeletterdheid, Tips hoe gemeenten aandacht aan laaggeletterde burgers kunnen besteden in hun Wmo-beleid. Ministerie VWS/VNG.