Waar blijven de sociale wetenschappers?

In een land waar duizenden migranten aankloppen, en waar de technologie veel banen overbodig maakt, zou je meer volume van sociale faculteiten verwachten, vindt Tjerk Gualthérie van Weezel. Hoog tijd dat sociale wetenschappers van zich laten horen in de media.

Op de economische faculteit in Tilburg wordt jaarlijks een bokaal uitgereikt voor de medewerker die het meest in het nieuws is geweest. De competitie steekt ongeveer zo in elkaar: een jaar gaat voorbij en in januari heeft financieel econoom Sylvester Eijffinger gewonnen.

Bernard Hammelburg en Paul van Liempt hebben in hun boek Geen vak voor bange mensen, dat gaat over de journalistiek in Nederland, een vermakelijk interview afgedrukt met Eijffinger. Als voorbeeld van economen die te pas en te onpas opduiken op tv en in de kranten. De professor windt er geen doekjes om dat hij de competitie op zijn faculteit heel belangrijk vindt. ‘Ik heb de trofee nu tien keer gewonnen, vóór Lans Bovenberg, die driemaal zegevierde. Lans is altijd mijn runner-up geweest. Hij is Raymond Poulidor, ik ben Jacques Anquetil.’

Sociale wetenschappers kunnen iets meer van IJdele Eijf gebruiken

‘IJdele Eijf’, zo noemt weblog Follow The Money Eijffinger steevast. Daar zit de man niet mee, zegt hij. ‘Ze hadden te weinig views (…) en besloten daarna los te gaan: met een ijdelheidsindex bekende hoogleraren aanpakken.’ Over kritiek van vakgenoten die hem van mediageilheid betichten, zegt hij: ‘De kleintjes in mijn wereld, die nooit in de media staan, zijn zo verzuurd en gefrustreerd geraakt dat ze gaan foeteren, waarmee ze zichzelf diskwalificeren.’

Goed, je kunt als wetenschapper een beetje doorschieten in je behoefte de media te halen. En onder economen zijn daar naast ijdele Eijf nog wel enkele andere voorbeelden van. Maar sociale wetenschappers zouden misschien wel baat hebben bij iets meer van Eijfs ijver om de kolommen te halen.

Een land waar duizenden migranten aankloppen

We leven in een land waar duizenden migranten aankloppen, waar de politiek is versplinterd en waar de technologie veel banen overbodig maakt. Daar zou je toch verwachten dat antropologen, politicologen en sociologen het grote publiek heel wat interessante dingen te vertellen hebben. Dat gebeurt ook wel mondjesmaat. De laatste maand was onder meer de Rotterdamse socioloog Godfried Engbersen in het nieuws over verschillen tussen arme en rijke wijken. En een Nijmeegse migratiedeskundige mengde zich in het debat over het sluiten van de Europese grenzen. En Joris Luyendijk liet zien dat je met antropologische vaardigheden een scherp verhaal over de bankensector kunt schrijven.

Toch horen we zulk soort verhalen amper vanuit de sociale faculteiten. Terwijl we er daar in Nederland toch acht van hebben en er daar honderden mensen dagelijks bezig zijn de maatschappij te bestuderen. En er les over te geven. Zacht zijn hun geluiden nog en zeker als je ze vergelijkt met de roeptoeters onder hun collega’s van de economische faculteiten.

Een zoektocht in het archief van de Persgroep-kranten (plus NRC Handelsblad) levert bij invoeren van de term ‘hoogleraar politicologie’ 83 resultaten op voor het afgelopen jaar. ‘Hoogleraar sociologie’ kwam 130 keer voor en ‘hoogleraar antropologie’ 40 keer. Terwijl de term ‘hoogleraar economie’ alleen al voor de maand september 140 resultaten geeft.

Sociale wetenschappers zijn te veel bezig Engelstalige artikelen te publiceren

Natuurlijk kun je zeggen dat het de schuld is van journalisten, die niet geïnteresseerd zijn in de meningen van de sociale wetenschappers. Zij kiezen welke stukjes er in de krant verschijnen en wie ze bellen als er nieuws is, zij kiezen ervoor Eijffinger wéér een podium te geven. Bovendien kun je zeggen dat economische onderwerpen het nieuws ook domineren. Van de financiële crisis naar de eurocrisis, en nu dient de China-crisis zich alweer aan.

Allemaal waar.

Een bokaal voor de sociale wetenschapper die het vaakst de media haalt?

Maar de geleerden op de gamma-faculteiten moeten zich de mediastatistieken ook zelf aantrekken. Ze zijn daar veel te veel bezig om Engelstalige artikelen te publiceren in bladen die alleen door een paar vakgenoten worden gelezen. De vraag hoe hun kennis van belang kan zijn voor een groot publiek, doet er te weinig toe. En − misschien nog wel belangrijker − de vaardigheid om kennis te verpakken in een sterk verhaal is er dun gezaaid. Liever trekken ze hun bevindingen op achter een muur van gewichtig aandoend koeterwaals.

Misschien moet deze site ze maar een handje helpen. Bijvoorbeeld door jaarlijks een bokaal uit te reiken voor de sociale wetenschapper die het vaakst de media haalt.

Tjerk Gualthérie van Weezel is economieredacteur bij de Volkskrant.

Dit artikel verscheen eerder in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

Afbeeldingsbron:
Creativecommons

Dit artikel is 2170 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (4)

  1. Tjerk, Zullen we het op ‘schaamte’ houden?
    De bedoelde gammawetenschappers 1] zijn als de dood om op basis van de resultaten van hun onderzoek praktisch zinvolle conclusies te trekken en adviezen te geven anders dan dat er nog meer onderzoek moet plaatsvinden. Met interpretaties en adviezen treden de wetenschappers namelijk buiten de empirie en zodoende buiten de wetenschap waartoe zij zo graag gerekend willen worden. 2] Daarenboven moeten zij dan onderkennen dat het onderzoek dat zij uitvoeren nauwelijks of niet relevant is, aangezien de ‘bevindingen’ ervan dikwijls bevestigen wat het gezonde verstand al ruimschoots wist te verwoorden. 3] Vergeet ook niet, dat tal van die wetenschappers ter zake ook absoluut geen idee hebben hoe het een en ander daadwerkelijk opgelost zou moeten worden, hoe maatschappelijk relevant hun onderzoek ook zou mogen zijn. 4] Tenslotte, de ‘empirische’ onderzoeken betreffen grotendeels weinig omvangrijke deelaspecten van complexere aangelegenheden, waardoor het doen van uitspraken over het geheel niet alleen lef behoeft, maar vooral ook meer kennis uit en samenwerking met andere disciplines. Je bedenkt je wel drie keer alvorens als socioloog naar een deelaspect van het maatschappelijk leven – bijvoorbeeld ‘publiceren in kranten door sociaalwetenschappers’ – ook de psychologische, economische, historische en neurologische deelaspecten mee te nemen.

    Kortom, voor je het weet word je publiekelijk afgeserveerd. Voor deze angst hebben we een woord: schaamte.

  2. Ter aanvulling van voorgaande moet nog gewezen worden op 5] de slopende uitwerking van het postmoderne gedachtegoed op de sociaal wetenschappers. Dat gedachtegoed ‘deconstrueerde’ alle uiteenlopende discoursen -waaronder wetenschap -tot een ‘mening’ en metselde dominante meningen – waaronder wetenschap – in macht en uitbuiting. Hierdoor verschoof de aandacht naar het belang van de gevoelens en gedragingen van onderdrukte minderheden: waag het niet om de stem van de onderdrukte Nederlanders met Surinaamse of met islamitische of met [vul maar in] achtergrond te kritiseren. Voor je het weet word je weggezet als racist, neokoloniaal of islamofoob.

    Zoals ik al zei, de reden van de zwakke stem van sociaal wetenschappers is de angst om afgeserveerd te worden – schaamte!
    Daartegen helpt niet een bokaal voor de sociaal wetenschapper die het ‘vaakst’ de media haalt. Het lijkt mij dat ’tegenspraak’ gewaardeerd zal moeten worden.

  3. Heel curieuze stelling van iemand die toch vanuit zijn functie verantwoordelijk is voor het vertalen van sociaalwetenschappelijke (en andere wetenschappelijke) inzichten voor een groter publiek. Dat sociale wetenschappers de media niet halen is minder belangrijk dan dat de media / journalisten te weinig gebruikmaken van sociaalwetenschappelijke inzichten om het nieuws te duiden. Als ‘de media’ vinden dat de kennis kan sociale wetenschappers te weinig bekend is bij het publiek, dan nemen ze toch contact op met die wetenschappers? Waarom moeten wetenschappers de krant vullen? Kunnen journalisten dat dan niet zelf? Die zijn er toch juist voor om kennis te verpakken in een sterk verhaal? Het is wel heel makkelijk om over wetenschappers te schrijven dat ze hun bevindingen verbergen achter een muur van gewichtig aandoend koeterwaals; als dat erg is, waarom doen journalisten daar dan niets mee? Wetenschappers willen graag in het nieuws komen, daar zijn ze bijna allemaal ijdel genoeg voor, maar lang niet allemaal hebben ze tijd om journalistieke teksten te schrijven: daar worden ze ook niet op afgerekend – dat moet toch bekend zijn bij de media?

  4. Wetenschappers die nog bezig zijn om omhoog te komen op de carrièreladder, hebben wellicht wat schaamte, zoals Aart Broek het noemt. Mijn ervaring als oud-journalist bij een universiteitsblad is dat -zeker- professoren heel goed conclusies kunnen trekken en adviezen kunnen geven op basis van -hun- onderzoeksresultaten. Sterker, ze kennen niet alleen hun eigen resultaten, maar zo’n beetje alles wat er op hun veld gebeurt. En ze durven echt ook wel wat te zeggen over aanpalende terreinen of de actualiteit. Als journalist is het de kunst daar een verhaal van te maken wat te lezen blijft, en recht doet aan het onderzoek.

    Nee, ik denk eerder dat de bal bij journalisten ligt. Journalisten zijn lui (ze hebben te veel werk in weinig tijd), en als een verhaal niet voor de voeten ligt, wordt het niet geschreven. Uit wetenschappelijk onderzoek een achtergrond schetsen kost meer tijd dan een microfoon onder Geert Wilders zijn neus drukken en dat vervolgens inkloppen.

    Een andere factor is dat een verhaal over sociaal wetenschappelijk onderzoek niet leidt tot rellerig nieuws, tot conflict, tot ophef. Het is diffuus, genuanceerd, niet zwart wit. Dus heeft het weinig nieuwswaarde. In ieder geval minder dan een harde uitspraak of conflict. Voeg deze 2 dingen samen: veel werk om het uit te zoeken, weinig nieuwswaarde en voilà, daarom komt er minder over in de krant

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.