Red de sociologie van haar maatschappelijke ondergang

De Nederlandse Sociologische Vereniging vindt dat de sociologie steeds meer van de samenleving vervreemdt.  De vereniging opteert voor een radicale ommezwaai waarbij de sociologie kennis transformeert naar een dagelijkse handelingspraktijk. Voorzitter Jan Willem Duyvendak legt uit hoe.

De sociologie heeft als wetenschap een tweeledige functie: het bestuderen en dienen van de samenleving. Vooral de dienende functie van de sociologie baart ons zorgen. De laatste kwart eeuw heeft het sociologisch onderzoek zich weliswaar sterk ontwikkeld, maar deze kennis komt niet zonder meer ten goede aan de samenleving. In een recent advies stelt de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen dat binnen de sociale wetenschappen de balans tussen wetenschappelijke kwaliteit en maatschappelijke relevantie verstoord is geraakt en herijking behoeft. Bijna alle inspanningen zijn deze dagen gericht op Engelstalige publicaties terwijl er weinig tijd en aandacht over blijft voor vragen uit de Nederlandse samenleving. De Nederlandse Sociologische Vereniging (NSV) stelt zich volledig achter dit advies op: het einde van de sociologie als publieke maatschappijwetenschap dreigt.

Eenzijdige oriëntatie op Engelstalige tijdschriften

De NSV spreekt in haar adviesnota de hoop en verwachting uit dat het tij nog gekeerd kan worden. Daarvoor is een radicale ommezwaai nodig in de opstelling van universitaire bestuurders. Het NSV-advies is dan ook in de eerste plaats voor hen bedoeld. In de tweede plaats adresseren we allen in Nederland die geïnteresseerd zijn in sociale kwesties en die wensen dat sociologen – op basis van empirisch onderzoek- een bijdrage leveren aan het publieke debat en de beleidsontwikkeling.

De Nederlandse Sociologische Vereniging pleit voor een grondige herziening van de maatstaven die worden gebruikt bij de beoordeling van het aan de universiteiten verrichte onderzoek. De huidige, eenzijdig aansturing gericht op publicaties in een beperkt aantal Engelstalige tijdschriften vormt op termijn een bedreiging voor het maatschappelijk draagvlak van ons vakgebied. Door het eenzijdige karakter van de huidige beoordelingspraktijk dreigt een kloof te ontstaan tussen sociologie en samenleving.

Andere sociologie: herstel van evenwichtigheid en diversiteit

De gewenste veranderingen voor de sociologie zijn in één zin samen te vatten: het gaat om een herstel van evenwichtigheid en diversiteit in publicaties en publieken. De herstelde balans moet in de opvatting van de NSV primair worden gezocht op het niveau van de universitaire afdeling of vakgroep. De sleutel tot verandering ligt daarmee in handen van de sociologieafdelingen en hun facultaire en universitaire bestuurders. De NSV roept hen op werk te maken van een meer op de behoeften van de sociologie én de samenleving toegesneden kwaliteitsbeoordeling. Volgens de in deze nota gemaakte analyse zouden zeven uitgangspunten bij deze heroriëntatie leidend moeten zijn:

Diversiteit. Om goed te kunnen functioneren, heeft de sociologie een meer gevarieerde en evenwichtige lijst beoordelingscriteria nodig dan universiteitsbestuurders thans gebruiken. In het bijzonder dient een grotere reeks van kennisdragers en publicatiekanalen te worden gehonoreerd en gestimuleerd. Het boek kan niet worden gemist in de sociologie; hetzelfde geldt voor bijdragen aan vakbladen, debat-websites en rapporten voor opdrachtgevers.

Nationale basis, internationale blik. De sociologie als maatschappijwetenschap kan niet in het luchtledige functioneren, maar moet zijn wortels hebben in de eigen samenleving. Voor de Nederlandse sociologie is dat de Nederlandse samenleving. Hoe wenselijk en verfrissend een internationale oriëntatie ook mag zijn – dat staat buiten kijf –, de sociologen zullen met hun wetenschap ook hun thuisbasis moeten blijven bedienen.

Oriëntatie op praktische kennis. Een sociologieafdeling moet de actieve benutting van de door haar voortgebrachte kennis stimuleren. Waar nodig moet zij daarvoor zelf de praktijken opzoeken. Dat vereist aanwezigheid in publieke media en een zichtbare deelname aan het maatschappelijke debat. Ook een herwaardering van het leerboek als gezaghebbende samenvatting en communicatie van kennis is op zijn plaats.

Werken aan verbindingslijnen. Toepassing behoort tot het wezen van een empirische sociale wetenschap. In de sociologie is dit aspect onderontwikkeld. Dit betekent tevens dat de door de KNAW verlangde benutting van kennis niet zomaar tot stand komt. Afdelingen doen er goed aan actief te werken aan de voorwaarden voor benutting. Samenwerking met maatschappelijke partners verdient een plaats onder de kwaliteitsindicatoren.

Bijdragen aan de infrastructuur. Een relatief klein vakgebied als de sociologie heeft gemeenschappelijke voorzieningen nodig om goed te kunnen functioneren. Om te voorkomen dat afdelingen zich als ‘free riders’ gaan gedragen, is het wenselijk om bijdragen aan de collectieve infrastructuur in de kwaliteitsbeoordeling op te nemen. Daartoe behoren in ieder geval: de Nederlandse tijdschriften, de data-infrastructuur, de beroepsvereniging.

Het internet als kennisdrager. Het nieuwe stelsel indicatoren moet ruimte bieden voor de snel groeiende rol van het internet. Zowel voor de communicatie met het publiek als voor de discussie tussen wetenschappers onderling biedt het internet grote voordelen. Nu al geldt: wie niet meedoet op het internet, is niet serieus bezig met discussie. Bij het herijken van kwaliteitsindicatoren is het van belang op dit punt niet achter de feiten aan te lopen.

Balans. Een verruimde lijst kwaliteitsindicatoren kan gemakkelijk leiden tot vrij winkelen of substitutie tussen indicatoren. Evenals de KNAW pleit de NSV voor een niet-vrijblijvend evenwicht tussen de diverse activiteiten en uitkomsten, tot uitdrukking komend in een ‘balanced scorecard’ voor iedere sociologieafdeling. Een afdeling die bepaalde indicatoren maximaliseert, maar nalatig is op andere, kan niet als ‘excellent’ gelden. Een goede sociologieafdeling werkt tegelijkertijd in al deze richtingen.

Sociologie moet praktijk opzoeken

Praktische kennis is kennis die wordt gebruikt in het dagelijks leven, door beleidsmakers, door burgers, door vakbeoefenaren. Van een maatschappelijke vooruitgang van kennis is pas sprake als deze praktische kennis wordt verbeterd of vervangen door nieuw verworven inzichten. Deze inzichten zullen soms in de praktijk zelf ontstaan en komen bepaald niet uitsluitend voort uit louter academische kennis. Maar wanneer een wetenschappelijke discipline ertoe wil doen – en de sociologie zou die ambitie altijd moeten hebben – dan zal zij moeten zorgen voor een transformatie van haar wetenschappelijke kennis naar een dagelijkse handelingspraktijk. Zij moet, met andere woorden, praktijken opzoeken.

Jan Willem Duyvendak is hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en voorzitter van de Nederlandse Sociologische Vereniging.

Foto: Bas Bogers

Dit artikel is 2806 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (5)

  1. Sociologie is een jonge wetenschap* ontstaan in samenlevingen waarin rangen en standen het veld hebben moeten ruimen ten gunste van de individu. In feite is de sociologie een kritiek op de individu. Zij herinnert hem eraan – of moet dat doen – dat hij lang niet zo groepsonafhankelijk is als de ideologie van de gelijkheid hem wijs maakt.

    Wat haar [= de sociologie] heeft verpest en – naar de woorden** van Ortega yGasset – tot voorwerp van aanfluiting en afkeer maakt, is dat zij al vroeg is ontaard in een kritiek van de individu op de samenleving. Met welke perversie geloof ik Marx is begonnen.***

    * Zonder erfgenaamschap van een traditie (Cf. Foucault, Mots enz,), zoals wel bijvoorbeeld de medicinale wetenschappen.
    ** Uit het hoofd geciteerd.
    *** Cf. Homo Aequalis van Louis Dumont.

  2. Ik ben het eens met de inhoud zoals de vereniging die stelt. Voor kennis en theorie is het bestuderen van internationaal materiaal van belang. Om kennis echter relevant te maken voor de praktijk in Nederland is onderzoek binnen die specifieke context noodzakelijk. Met resultaten van onderzoek in Nederland ben ik in mijn studie nauwelijks geconfronteerd. Voor kennisvragen uit de praktijk, veelal van gemeentelijke instellingen, moet ik vaak terugvallen op onderzoek uit Engeland of Amerika, waarvan de context niet overeenkomt. Voor relevantie van de sociologie lijken de genoemde aanbevelingen mij een goede start.

  3. De balans van verdiensten van de sociologie opgemaakt slaat hij negatief uit. Waren en blijven er glansrijk Max Weber, Emile Durkheim en José Ortega y Gasset, Parsons, daarna is het nooit veel meer geworden. ‘Gewogen en te licht bevonden’. Gasset zelf heeft geschreven dat de sociologen de plaag van zijn tijd geworden zijn. Het is trouwens geen uitzondering dat gevestigde (Goudsblom!)sociologen hun eigen vak meedogenloos voor schut zetten en bij het grote publiek is dat bekend. Het is een van de redenen waarom de moderne socioloog het in aanzientegen dat van e.g. een econoom aflegt , om van een natuurkundige maar niet te gewagen. Foucault schrijft in zijn LES MOTS ET LES CHOSES 1966 het volgende van de menswetenschappen’:

    »invincible impression de flou, d’inexactitude, d’imprécision que laissent presque toutes les sciences humaines n’est que l’effet de surface de ce qui permet de les définir en leur positivité.» (Foucault, p. 366; vetdruk van s.d.).

    Vert. De onoverkomelijke indruk van vaagheid, onnauwkeurigheid en slordigheid die alle mens¬wetenschappen nalaten, is alleen maar het oppervlakte effect van dat wat het mogelijk maakt ze feitelijk te definiëren.
    .
    Toegegeven, Foucault schreef meer dan wat ik op dit moment kan verwerken, maar het nodige staat er. Aan het boven beschreven eigenaardige van de sociologie voeg ik het sociologisch verschijnsel toe dat zij als wetenschap hoe gedegradeerd ook dan wel nooit uit de verf gekomen, enige maatschappelijke waardering is blijven genieten. Deze waarneming is grondslag voor het ontwikkelen van de volgende gedachtegang.

    Wat de sociologie aan Foucault’s ‘surface’ presteert is onder de maat die andere wetenschappen en zelfs de samenleving als geheel aan haar stellen. Daarover heerst volgens mij nauwelijks verschil van mening. Naar haar ma-nifeste verrichtingen beoordeeld had de sociologie afgeschaft kunnen zijn. Maar dit feit heeft zich onvoldoende voorgedaan en sleept zij haar schamel bestaan voort. De maatschappij blijft geneigd deze moderne wetenschap in stand te houden, met wat daarbij hoort, zoals enig gehoor, wat status, een beetje geld. Wie mag leven moet dat kunnen. De monotonie van haar grillig gedrag, de platitudes die zij ten beste geeft, de flaters die zij slaat en de rampen die zij veroorzaakt, ze worden van haar geduld. Haar Voltaire laat op zich wachten, het ‘écrasons l’infâme’ talmt met zich in de straten over de sociologie te laten horen, al behoort zij tot de wetenschappen die het werd wel tijd door Furet de wacht is aangezegd. Zo heeft een groot deel van de sociologen zich met marxisme afgegeven, d.w.z. de samenlevingen die hen in leven hielden misleid. Van verraad spreken gaat, vind ik, niet te ver. Maar het lijkt ze te worden vergeven, wat onrechtvaardig is. Relatief geredeneerd. Wie in de 2e Wereldoorlog met de Duitsers heulde zonder verder al te veel gemene dingen uit te halen, blijft er dood of levend voor boeten, tot en met zijn na de oorlog geboren (klein-) kinderen toe.

    Uit dit alles trek ik met tegenzin de conclusie dat indien de sociologie aan de oppervlakte weinig positiefs laat zien, zij dat dan wél in absolute zin on-dergronds moet doen. Als zij, ben je voldoende verdraagzaam te overwegen, geen manifeste functie heeft, zou zij er latent nog een kunnen hebben. Ove-rigens zou zij tegen deze toewijzing weinig bezwaar kunnen maken. Want het is de constituerende socioloog Merton die van het begrip latente functie een theoretisch kardinaal punt van sociologisch onderzoek heeft gemaakt. Of van de nood een deugd. En zo zien wij eens te meer dat alles wat je van een ander zegt of je de hele wereld voorhoudt, dat ben je zelf. Met wat correcties – omkeringen – voor leugens en onzin en zo. Wel is het waar dat om jezelf te zien, je een ander nodig hebt.

    Wat is tussen haakjes de betekenis van latente functie? Ik ga dit stringent na.
    De sociologie opereert op het terrein dat zich door de relatie maatschappij – individu laat begrenzen, waarbij wij voor maatschappij, denk ik, ‘groep’ en ‘groepen’ mogen substitueren. Van de individu weten we dat hij normatief is, dat wil zeggen niets te verbergen heeft en dat zal dan ook wel voor de groepen opgaan die hij zoals men dat noemt vrijwillig (‘voluntary organisation’) samenstelt. Dat is allemaal manifest en daar heeft de sociologie niets te zoeken. Hoe een vakbond functioneert of een bedrijf, indien ‘de maatschappij’ dat zo graag wil weten, is het voldoende dat een van haar vertegenwoordigers de betreffende statuten opvraagt. Daar staat alles in en zijn altijd wel ergens ‘wettig gedeponeerd’ en na wat praat en pressie te bemachtigen. En voor dat werk heb je geen sociologen nodig, wel gezworen juristen, bekwame leiders van bedrijven en eerlijke bestuurders van vakbonden.

    Dan kun je bedenken dat de sociologie er is om het individualisme te be-vorderen, bijvoorbeeld via emancipatie, en zij haar taakstelling dáárin vindt. Juist of niet, houdt deze zienswijze onmiskenbaar de gedachte in dat er iets bestaat, een obscure factor X – bij een heldere factor is er, alweer, geen soci-ologische wetenschap nodig – waaruit voor de individu te emanciperen vált. Ook is bekend dat de sociologie zich wel degelijk bemoeit met statutaire organisaties door individuen gevormd. Gegeven het argument dat ik in voor-gaande alinea heb aangevoerd, is dat onbegrijpelijk, tenzij je aanneemt dat 1. het functioneren van zo’n bedrijf in afwijking van de voorschriften verloopt en 2. deze afwijking in principe geen normale deviatie is. Misverstanden over regels heb je altijd en gestolen en verzuimd wordt er overal en in zulk gevallen haal je er de politie bij, en geen sociologen. Maar dit wordt anders vanaf het tijdstip dat van een structurele afwijking sprake is. Die is er wanneer de deviatie een normatief karakter aanneemt dat maatschappelijk subversief is. Daarbij kun je denken aan statusgroepen die zich roeren en uit hun graven dreigen op te staan en komt de sociologie voor deze keer als geroepen. Van deze ondergrondse, latente! groepen mag je bij voorbaat zeggen dat zij zeker extern beschouwd 1. niet die normale ‘voluntary associations’ zijn, en 2. evenmin groepen van papier. Die laatste twee geëlimineerd, komen ze dan in aanmerking om voor echte, potentieel manifeste groepen te worden aangezien. Dat zijn altijd statusgroepen en tevens die welke vanuit het standpunt van de Ideologie van de Individu ook altijd verboden groepen zijn. En een ander bepalend aspect aan die ‘echte groepen in aanleg’ is, dat zij onbewust zijn. Ze zijn immers (nog) clandestien; je mag niet aan en in ze denken. Dat je het doet, dat het bloed kruipt waar het niet gaan kan – racisme! – is iets anders.

    De levensloop van de sociologie zo nauw met latente statusgroepen ver-bonden, voedt het vermoeden dat 1. materieel gesproken de één hard om de ander verlegen zit en 2. waarde en betekenis van de sociologie hun wortels in de onderwereld hebben. Alsof de sociologie onder de schaduw valt van de donker gemaakte groepen die zij bestudeert of, pregnanter, haar het lot treft dat wie met pek omgaat ermee besmeurd wordt. Dat oude, befaamde gezegde zal een bestaansreden hebben. Er zijn immers altijd de gevaren van infec-tie, contaminatie en, komen wij ervoor uit, corruptie. Maar te menen dat de politie onvermijdelijk bedorven raakt omdat het haar taak is de onderwereld te bestrijden, vind ik een verwerpelijke overdrijving. Na welke stellingname ik mij verplicht voel naar een aanvullende verklaring voor de latentheid van de sociologie te zoeken. Dwang daar haast of er zelfs een begin mee te maken, is echter afwezig. Actuelere zaken vragen om voorrang in aandacht. Nu is iets afmaken, erken ik, ook een zedelijke opgave, maar dat zullen wij toch zeker wel mogen doen op een tijdstip dat het ons beter schikt. En dit nog onder de ontbindende voorwaarde dat de daartoe vereiste middelen (kennis) zich beschikbaar stellen.

    Na dit sociologiedebat is er voldoende grond voor de bewering dat ook in deze moderne tijd de groep ons blijft bezig houden of achtervolgen. Eventueel als schim of spook. Wat dat betreft lijden wij aan vervolgingswaanzin, in West-Europa en (nog) niet in de VS waar geen maar denk aan Eekhoorn Obama socialisme bestaat. Uit dat ziekelijk gedrag of gewoon uit ervaring is het bestaan van de groep ook indirect af te leiden en zien we er dan in verband met de individu de regel van complementariteit in. Wat immers is conceptueel en tevens reëel individu zonder maatschappij? Wat is goed zonder slecht? Ik ga dit peilloze ‘metafysicum’ tot op zekere hoogte na, waarbij ik weer onbekommerd voor maatschappij waar het uitkomt groep, groepen en relatie invul en voor individu de begrippen element en ding.

    Aan het verband tussen de grootheden maatschappij & individu kan opvallen dat: (1) de ene ten koste van de ander wordt geaccentueerd of, sociologisch, gevalori¬seerd, (2) de gevolgen van de keuzen onevenwichtig zijn. Zo hebben we op p. 89* gezien dat A = groepsmaatschappijen het best zonder de individu kunnen stellen, dit bij gebruikmaking van grof geweld. Maar dat geweld is incompatibel met individualisme. Waar dát in individualistische B-maatschappijen als leer en praktijk zijn entree maakt, schept het daarom als uitdrukking van zichzelf een problematiek. De B-maatschappij kan de groep niet zo negeren of afschaffen als de A-samenleving wél de individu. De wordingsgeschiedenis van de Westerse ideologie van de individu gaat (valt) gelijktijdig samen met de opkomst van de sociologie. En het is alsof de sociologie zich in de plaats van maatschappelijk geweld stelt en dát een kernfunctie van haar is. Hierna stel ik van de relatie maatschappij-individu vast dat de waarderingen welke op haar delen vallen, fundamenteel asymmetrisch zijn. Deze uitkomst heb ik zo empirisch verkregen dat zij, geloof ik, op de instemming van de socioloog Parsons had mogen hopen. Ik denk aan diens
    nadruk op het belang van empirie voor sociaal onderzoek, zie daarover A&W, hoofdstuk V, o.a. 1. Theorie, pp. 402-403 e.v. |
    * De allochtonen en wij, 2012, pp. 99.102.

  4. Ik ben het eens met deze kritiek op die idiote fixatie op publiceren in vakbladen die niemand buiten de universitaire wereld leest.
    Wat me teleur stelt is dat een verhaal over de maatschappelijke relevantie van sociologie helemaal is geschreven vanuit het perspectief van de universiteiten. Wil de sociologie aan maatschappelijke relevantie winnen dan zal ze de kennis en ervaring van sociologen die in de maatschappelijke praktijk werken veel meer moeten aanboren en waarderen. Anders wordt het een zielloos debat over het bestaansrecht van faculteiten en onderzoeksafdelingen.
    Als in de praktijk werkend socioloog lees ik aardig wat publicaties van beroepssociologen en daar fungeert de praktijk vooral als casusmateriaal om een concept of theorie mee te onderbouwen. Misschien moet het aloude actieonderzoek opnieuw worden uitgevonden om universitaire sociologen te leren meer gevoel te krijgen bij maatschappelijke dynamiek. Niet keurig praten over ‘de praktijk opzoeken’ en ‘wetenschappelijke inzichten vertalen naar de praktijk’ maar zelf praktijk zijn en de continue wisselwerking opzoeken met mensen die niet met een wetenschapsbril kijken. Zo ontstaat echt relevante kennis.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *