Elk jaar beginnen zo’n 11.000 studenten aan een opleiding voor Hogere Sociale Studies. Gemiddeld halen rond de 8.000 studenten de eindstreep. Door het invoeren van verplichte beroepsregistraties (SKJ en GGZ-agoog) moeten veel professionals met een Mbo-diploma zich laten bijscholen. Ik heb het twijfelachtige genoegen gehad om in kaart te mogen brengen wat deze mensen geacht worden te weten en te kunnen als ze de opleiding verlaten.
Er zijn Beroepscompetentieprofielen opgesteld voor de drie afstudeerprofielen voor Social Work. Het gaat om meer dan honderd beroepscompetenties en vaardigheden en een enorme lijst met problemen en stoornissen, methodieken en behandelwijzen, historische personen etc.
Als je bedenkt dat de meeste voltijdstudenten in het derde jaar vooral stage lopen en in het vierde jaar een minor en een afstudeerproject doen, dan weet je dat je blij mag zijn als aan al die dingen die ze moeten weten één of twee dagdelen aandacht kan geven.
Kennisbasis
In het boeventaaltje van onderwijsontwikkelaars heet het dat ‘startbekwame professionals’ moeten beschikken over een wetenschappelijk gefundeerde ‘kennisbasis’. En daar knelt de schoen nogal. Een paar jaar geleden kopten de kranten dat het crisis was in de niet-exacte wetenschappen.
Ook Sociale Vraagstukken besteedde hier aandacht aan. Herhaling van hetzelfde experiment kon heel andere uitkomsten opleveren, en dat gold niet alleen in de economie en de psychologie, maar ook in de sociale wetenschappen. We zijn nu een paar jaar verder, maar er zijn weinig tekenen van een methodisch reveil.
Versleten psychologie
Zo’n crisis is vervelend voor de wetenschappers zelf, maar wat betekent dit voor de inzet van bepaalde theorieën in het onderwijs en in de beroepspraktijk? Moet je een Hbo-student aan het werk zetten met modellen die ook volgens ingewijden hoogst twijfelachtig zijn? Als er geen tijd is om de zaak van twee kanten te bekijken, moet je er dan überhaupt nog mee willen werken?
Hoe lastig dit is merkte ik toen ik een les verzorgde over het WRR-rapport Weten is nog geen doen. De WRR zet grote vraagtekens bij het vermogen van ‘kwetsbare’ mensen om zichzelf door zelfreflectie uit de problemen te helpen. Met name in de schuldhulpverlening zijn we wel tegen de grenzen van bewustwordingspsychologie aangelopen. Toch vermoed ik dat er maar heel weinig psychologiedocenten zullen zijn die er daarom maar mee ophouden om hun lessen te vullen met onderwijs over het belang van zelfinzicht en zelfregulering. Al is het maar, omdat het aanpassen van de stof betekent dat ze nieuwe tentamenvragen moeten gaan bedenken.
De halve wereld van respondenten en onderzoekers
Vergelijkbare problemen zijn er in de sociologie. Er zijn daar nogal wat kwesties die grote vragen oproepen over de betrouwbaarheid van onderzoeksuitkomsten, en er zijn weinig tekenen dat sociale wetenschappers voldoende geschoold zijn in het herkennen van de betrouwbaarheidsrisico’s in hun werk. Een goede non-responseanalyse ontbreekt bijna altijd. Als aan een onderzoek onder voetballers alleen door keepers is meegedaan (makkelijk voor de onderzoekers, want die staan ten minste stil) dan moet dat gevolgen hebben voor de rapportage. Dan mag je dus niet de conclusie trekken dat ‘handschoenen het belangrijkste kledingstuk voor voetballers zijn’.
Daderschap
Het is onmogelijk om via enquêtes een betrouwbaar beeld te krijgen van de mentale toestand van een gemeenschap. Degenen die eraan meewerken mogen hun eigen diagnose stellen. Hoe het gaat met degenen die niet meedoen (misschien wel vanwege mentale problemen), daarvan hebben we geen flauw idee. Toch wordt zulk onderzoek gebruikt om theorieën te vormen die in het onderwijs worden overgedragen. En er wordt beleid op gebaseerd.
Echt dubieus wordt het als de onderzoekende partij zelf mede oorzaak is – of zou kunnen zijn - van de problemen die worden onderzocht. Dat zien we bij onderzoek naar stress onder studenten, dat wordt uitgevoerd door medewerkers van de organisaties die deze stress zelf veroorzaken. Natuurlijk komt dat niet uit het onderzoek naar voren, er zijn immers geen vragen gesteld over de onredelijke inlevertermijnen, de chaos rond groepsopdrachten, de gedateerdheid van het curriculum of de wijze waarop klachten worden afgehandeld. De slachtoffers van gekmakend slecht onderwijs hebben geen psychologisch onderzoek nodig, maar rechtshulp.
Een vak voor doeners
Laten we er gewoon eerlijk over zijn dat alleen heel goede psychologen in staat zijn om de beste psychologische theorieën op maat toe te passen. En laten we erkennen dat ‘wat-vindt-u-er-zelf-van’-sociologie geen handvatten geeft om groepen wankele mensen stevig te ondersteunen. Als de wetenschap niet beter wordt, worden onze cliënten dat ook niet.
Laat het idee los dat je sociaal werkers voldoende kennis kan bijbrengen om psychologische of sociologische analyses te maken. Leer ze liever om de belangrijkste eenvoudige dingen goed te doen: brood op de plank, een dak boven je hoofd, geld in de knip, een vriend op de bank.
Met zwakke wetenschap maak je geen sterk sociaal werk.
Klaas Mulder is zelfstandig onderzoeker en schrijver van Foutje Moet Kunnen, hoe machthebbers beslissen over wonen, welzijn en onderwijs.
Foto: Toa Heftiba via Unsplash