Milio van de Kamp: spreidstandburgers essentieel voor rechtvaardige samenleving

We komen geen steek vooruit als we bij beleid maken geen ruimte bieden aan mensen voor wie het beleid is bedoeld, schrijft Milio van de Kamp, universitair docent en auteur van het boek Misschien moet je iets lager mikken.

Een aantal maanden geleden werd ik gevraagd om een lezing te geven bij een afdeling van de Dienst Toeslagen van de Belastingdienst. Op een winderige middag werd ik opgehaald van de bushalte en begaven we ons naar een mooi landgoed op ongeveer tien minuten rijden van de grote weg. In de zaal zaten ongeveer dertig medewerkers die zich, zo werd mij uitgebreid verteld, allemaal schaamden voor wat er zich de afgelopen jaren binnen de Belastingdienst heeft afgespeeld.

Vier mensen antwoordden openhartig dat ze zelf slachtoffer waren geweest van onrecht binnen onze instituten

Tijdens mijn lezing deelde ik ervaringen uit mijn boek Misschien moet je iets lager mikken over mijn eigen opgroeien in armoede. Zo vertelde ik dat mijn moeder, ondanks haar ernstige hartafwijking en het advies van artsen om te stoppen met werken, nog steeds tot 03.00 uur ’s nachts in een café werkt omdat het UWV haar ‘niet ziek genoeg’ vond. Ik deelde ook hoe mijn moeder is lamgeslagen door het systeem en niet meer voor zichzelf durft op te komen, uit angst voor verdere represailles vanuit de overheid.

Ontroerd

Toen ik dit deelde, zag ik dat een aantal mensen in de zaal zichtbaar geëmotioneerd was, sommigen zelfs tot huilen toe. Na afloop van de lezing vroeg ik wat hun zo raakte en waarom ze ontroerd waren. Vier van hen antwoordden openhartig dat ze zich herkenden in mijn verhaal en dat ze zelf slachtoffer waren geweest van onrecht binnen onze instituten. Twee van hen waren zelfs slachtoffer van het toeslagenschandaal.

Geen van de beleidsmakers wist dat zij vier directe collega’s hadden met ervaringskennis

Wat mij echter het meest verbaasde aan die interactie was niet zozeer de emotie van het viertal, maar de reacties van de 26 andere beleidsmakers in de zaal. Ze waren allemaal verrast, en geen van hen wist dat zij vier directe collega’s hadden met ervaringskennis. Naarmate het gesprek vorderde, werd de verrassing langzaam vervangen door plaatsvervangende schaamte; ze leken zich te realiseren dat een organisatie die een grote verantwoordelijkheid draagt voor het welbevinden van mensen niet alleen naar buiten moet kijken, maar ook vooral naar binnen.

Iemand in de zaal vroeg het viertal waarom zij dit nooit eerder hadden gedeeld en de reacties waren veelzeggend. Een van hen was bang dat ze minder serieus genomen zou worden door haar collega’s en leidinggevenden, een ander had door de armoede en schaamte geïnternaliseerd dat het beter is om haar achtergrond te verbergen, aangezien het delen hiervan veelal negatieve consequenties met zich meebrengt.

Ze voelden allemaal dat er geen ruimte was voor hun ervaringen binnen het instituut

Ze voelden allemaal, op hun eigen manier, dat er geen ruimte was voor hun ervaringen binnen het instituut. Die gevoelens zijn herkenbaar; ook ik durfde lange tijd niet mijn achtergrond te delen omdat ik bang was anders behandeld te worden.

Wat hierin echter belangrijk is om te vermelden, is dat de gevoelens niet onterecht zijn; de kloof tussen arm en rijk groeit gestaag en de leefwerelden komen daardoor steeds verder uit elkaar te liggen (SCP 2024).1 Door deze scheiding van de leefwerelden komt de dominante klasse steeds minder in aanraking met mensen in achtergestelde posities, waardoor stereotypen over deze mensen zonder weerstand hun weg kunnen vinden naar politiek en beleid.

Dominante middenklasse en elite

‘Eigenlijk hadden we je helemaal niet hoeven uitnodigen’, zei de afdelingsmanager in het nagesprek, en ze raakte daar ‒ wellicht onbedoeld ‒ precies aan de kern van het probleem. De meeste organisaties die ik bezoek, van verschillende gemeenten en overheidsinstanties tot onderwijsinstellingen, zitten namelijk vol met zogeheten spreidstandburgers, burgers die volgens Tim ’S Jongers zowel de systeem- als de leefwereld kennen.

Als spreidstandburger moet je jezelf constant aanpassen, met name aan de wereld van de dominante klasse

Het zijn mensen die veelal uit achtergestelde posities komen, zich hebben weten te ontworstelen aan hun benarde positie en zich nu in de wereld van de dominante middenklasse en elite begeven. Doordat we met elk van onze twee benen in een andere wereld staan, zijn we, in theorie, in staat om beide werelden dichter bij elkaar te brengen.

Als spreidstandburger moet je jezelf dan ook constant aanpassen aan de omgeving, en dan met name aan de wereld van de dominante klasse. Soms voelt het alsof je een spion bent die een nieuwe wereld aan het infiltreren is. Stap voor stap leer je de normen, waarden en het gedrag van de dominante groep kennen en internaliseer je het, waardoor je het spel van de middenklasse en elite leert te spelen.

In de praktijk kan dat echter voor problemen zorgen, want de macht ligt uiteindelijk nog altijd bij de dominante klasse. Denk bijvoorbeeld aan de manier waarop we armoede benaderen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hebben allebei een definitie van armoede die grotendeels draait om financiën; die van het SCP2 stelt dat mensen arm zijn wanneer ze ‘gedurende langere tijd niet de middelen hebben voor de goederen en voorzieningen die in hun samenleving als minimaal noodzakelijk gelden’ en het CBS3 hanteert een zogeheten lage-inkomensgrens.

Het is vrij ironisch dat mensen in armoede geen invloed hebben op de definitie van armoede

In een studie (Lister 2004)4 waarin mensen in armoede gevraagd werd of ze de zin poverty is… wilden afmaken, kwamen echter antwoorden naar voren die een veel breder perspectief van armoede tonen, zoals: poverty is having all the same dreams for the future that everyone else has, but no way on earth to make them come true (‘armoede is dezelfde dromen voor de toekomst hebben als iedereen, maar geen enkele mogelijkheid hebben om deze te laten uitkomen’) en poverty is being treated like nothing, less than nothing, and accepting it (‘armoede is behandeld worden als niets, minder dan niets, en het accepteren daarvan’). Het is vrij ironisch dat de mensen in armoede (of die in armoede hebben geleefd) zelfs geen invloed hebben op de definitie van armoede.

De onmacht om de definitie van armoede mede te bepalen, toont aan dat niet de leefwereld centraal staat, maar de normen, waarden, visie en analyse van de dominante klasse. Aan spreidstandburgers dus de ingewikkelde taak om hier een evenwicht in te vinden.

Proces van aanpassen

Het complexe proces van aanpassen aan die nieuwe wereld van de dominante klasse begint al vroeg in de carrière van spreidstandburgers, nog voordat ze het werkveld betreden. Veel spreidstandburgers beginnen namelijk als zogeheten eerstegeneratiestudenten ‒ studenten die als eersten in hun familie gaan studeren aan een hogeschool of universiteit.

Vanaf de eerste dag snapte ik de wereld van de dominante klasse totaal niet

Ikzelf ben ook een eerstegeneratiestudent, en vanaf de eerste dag merkte ik al dat ik de wereld van de dominante klasse totaal niet snapte. Het gros van mijn medestudenten had allerlei boeken gelezen waar ik nog nooit van had gehoord, sprak accentloos Nederlands, had ouders die hen konden helpen studeren (zowel inhoudelijk als financieel) en bezat, zoals socioloog Pierre Bourdieu (1986)5 beschreef, het juiste cultureel kapitaal. Hierdoor wisten zij zich intuïtief te handhaven op de universiteit en snapten zij, nog voordat ze binnenkwamen, de heersende normen, waarden en gebruiken. Ze voelden zich als een vis in de zee van de dominante klasse.

Blinde vlekken

Daartegenover stond dat ik in mijn jaren op de universiteit altijd het gevoel had dat ik de enige eerstegeneratiestudent was, waardoor ik me onbegrepen voelde en nooit iemand vertelde over mijn achtergrond. Ik had, terugkijkend, precies dezelfde reactie als de medewerkers bij de Dienst Toeslagen. Omdat ik niet tot de norm behoorde, voelde ik meteen dat ik me moest gaan aanpassen aan de omgeving. Het ingewikkelde (en pijnlijke) aan dit constante aanpassen, is dat het daardoor steeds moeilijker wordt om de normen en waarden op zichzelf te bevragen. Tegelijkertijd is het voor mensen die binnen de norm opgroeien moeilijk om alles daarbuiten te kunnen zien. Een norm is immers niet voor niets een norm.

Door deze overheersende normen ontstaan er blinde vlekken binnen organisaties en instituten. We worden geconfronteerd met systeemfalen en een overvloed aan tegenstrijdigheden in sociaal beleid, zoals blootgelegd in vele rapporten, zoals Staat van de uitvoering6 en Blind voor mens en recht7.

Neoliberaal wantrouwen

Wellicht de meest schrijnende uitkomst van deze blinde vlekken is de Participatiewet, een schoolvoorbeeld van neoliberaal wantrouwen tegenover de burger. De wet is gebaseerd op de verkeerde aanname dat iedereen kan werken. Het impliceert dat de mensen die in de bijstand vallen liever lui dan moe zijn en eropuit zijn om de schatkisten van de staat leeg te trekken.

Aan alle kanten zien we dat deze wet niet werkt. Het SCP (2023)8 heeft daarom (meermaals) aangedrongen op fundamentele veranderingen van de wet, omdat deze zich volgens hen te veel op betaald werk richt, terwijl dat voor een aanzienlijk deel van de bijstandsgerechtigden niet is weggelegd. Zij kampen met ‘een stapeling van problematiek’, waardoor zelfs op een krappe arbeidsmarkt een volwaardige baan ‘geen reëel perspectief’ is. In sommige gevallen ‘verergeren de problemen zelfs door de eenzijdige aanpak’. Daarnaast zijn er talloze andere voorbeelden te noemen, zoals de misstanden bij DUO9 en het UWV10.

Eerstegeneratiestudenten kijken anders naar de wereld, stellen andere vragen, vangen andere nuances

Hoewel al deze misstanden vanuit verschillende instituten komen, zijn ze alle geworteld in hetzelfde fundamentele probleem; dat we als samenleving mensen in kwetsbare posities wantrouwen. Hierom is het belangrijk om juist die overheersende normen te bevragen, want zolang we blijven draaien en sleutelen aan een systeem dat in de kern al gebouwd is op wantrouwen (en waarin geen ruimte is voor de inzichten van de mensen voor wie het beleid bedoeld is), komen we geen steek vooruit.

Samen een vuist maken

Toen ik als docent op de Universiteit van Amsterdam terechtkwam, wilde ik ervoor zorgen dat de generaties na mij niet dezelfde ervaring op de universiteit zouden hebben als ik had gehad. Ik richtte een programma op, genaamd Baanbrekers. Een community voor en door eerstegeneratiestudenten, zoals ze er ook zijn op andere opleidingen. Het doel van het programma is om eerstegeneratiestudenten een plek te geven waar ze zichzelf kunnen zijn, waar ze zich niet alleen voelen en ‒ vooral ‒ waar ze leren inzien dat hun achtergrond geen belemmering maar een kracht is.

Eerstegeneratiestudenten kijken door hun achtergrond namelijk anders naar de wereld en betreden het werkveld met een rugzak aan ervaringen die in veel gevallen anders is dan van de gemiddelde afgestudeerde. Hierdoor zijn zij in staat om andere vragen te stellen, andere nuances te vangen en belangrijke inzichten te bieden in andere leefwerelden.

Mensen met ervaringskennis moeten de mogelijkheid krijgen om te sleutelen aan het fundament van de organisatie

Echter: om eerstegeneratiestudenten, onze toekomstige spreidstandburgers, in hun kracht te kunnen zetten, is het belangrijk dat spreidstandburgers elkaar weten te vinden en dat we samen een vuist weten te maken. Wanneer nieuwe spreidstandburgers het werkveld betreden, moeten ze opgevangen worden door ervaren spreidstandburgers die hen kunnen helpen om zowel met het systeem te navigeren als het te bestrijden.

Tegelijkertijd moeten we inzien dat mensen met ervaringskennis niet alleen van toegevoegde waarde zijn in de uitvoering; we moeten de mogelijkheid krijgen om te sleutelen aan het fundament, aan de normen en waarden waarop het instituut of de organisatie gestoeld is. Via deze weg kunnen spreidstandburgers optimaal gebruikmaken van hun ervaring en kennis, en kunnen we, vanuit een herziene basis, werken aan beter sociaal beleid.

Wakker geschud

Ik heb nog vaak nagedacht over de middag bij de Dienst Toeslagen. Ik hoop dat het viertal elkaar inmiddels heeft gevonden en dat ze voelen dat ze niet alleen staan in hun strijd voor rechtvaardigheid. Ik hoop ook dat ze inzien dat ze hun achtergrond nooit zouden moeten verbergen. Maar bovenal hoop ik dat het instituut wakker is geschud en dat ze erkennen dat spreidstandburgers essentieel zijn voor een rechtvaardige samenleving.

Milio van de Kamp is universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam en auteur

 

Foto: RDNE Stock Project via Pexels.com