Leven onder tijdsdruk: eigen schuld?

Veel Nederlanders vinden dat ze het maar druk hebben, maar ze zien dat vooral als een probleem dat ze zelf veroorzaken. Anders dan bij veel andere problemen klinkt hier niet direct de roep om overheidsmaatregelen. Misschien blijft daardoor een structurele oplossing uit. 

Ruim de helft van de mensen van 20 tot 65 jaar ervaart meerdere keren per maand dat men het te druk heeft. Velen hebben nu en dan het gevoel thuis en op het werk tekort te schieten. Vooral een omvangrijke betaalde baan en overwerk veroorzaken der­gelijke gevoelens, en in mindere mate ook het ouderschap van jonge kinderen. Het ander­halfverdieners­model, de meest voorkomende arbeidsverdeling onder paren, ‘scoort’ qua er­varen tijdsdruk niet beter dan het tweeverdieners­model. Enige flexibiliteit in de werksituatie (onver­wacht vrij kunnen nemen) en steun van vrienden en bekenden verminderen het gevoel van tijdsdruk.

Er wordt volop over oplossing van tijdsknelpunten nagedacht. Begin 2011 volgt over deze proble­matiek een SER-advies. Eind 2010 werd in de Tweede Kamer een initia­tief-wetsvoorstel (van GroenLinks en het CDA) in­gediend  om werknemers meer zeggenschap te geven over hun arbeidstijden. Welke oplossingen ziet de burger om de tijdsdruk te laten afnemen? Dit is in de recente SCP-studie Tijd op Orde? (Cloïn et al. 2010) gepeild.

Geen gezamenlijk toekomstbeeld
In een en­quête is gevraagd om van drie toekomst­beelden met een rapportcijfer aan te geven in hoe­verre men daarin een verbetering ten opzichte van de huidige situatie ziet. Die toekomstbeelden (zie Cloïn et al. 2010: 141 voor nadere omschrijving) zijn: voltijds werk en school; slim en flexibel en eigen regie. De typering voltijds werk en school verwijst naar voltijds werken­de ouders, wier kin­de­ren vol­tijds in de kinderopvang of op de brede school terechtkunnen. In het twee­de toekomst­beeld zijn deeltijdwerk en deeltijdopvang op slimme en flexibele wijze gecom­bineerd. Het derde beeld berust op een verregaande eigen regie over de tijds­orde.

Desgevraagd blijkt de waar­dering voor de drie toekomstbeelden weinig van elkaar te verschillen. Er is in alle drie de gevallen sprake van een ‘ingetogen’ ontvangst. Geen van de drie toekomstbeelden geldt als een duide­lijke verbetering vergeleken met nu. Omdat een enquête misschien niet het meest geëigende middel is om burgers tot bespiege­lingen te verleiden, zijn tevens twee groepsgesprekken georganiseerd (Swinkels et al. 2010), met taakcombineerders met en zon­der kinderen.

Meer tijd voor zichzelf
Uitgenodigd om na te denken over een leven waarin tijd geen rol speelt, noemt men meer rust (‘Ik denk dat ik minder spitsuren heb’), meer tijd voor zichzelf (‘Ik zou dat wel ontspannend vinden. Ik hoef me nooit meer te haasten’), meer tijd met de kinderen en meer tijd met familie en vrienden (‘Ik zou vaker op familiebezoek gaan of iets met de kinderen doen’). Nie­mand noemde meer tijd voor werk of carrière. Wel kwam een zekere vrees voor chaos naar boven (‘De tijd geeft me structuur hoe ik de dag in moet delen’). Dit verklaart mogelijk de zuinige ontvangst van het toekomst­beeld eigen regie: het idee zonder een vaste tijdsorde te leven leidt deels ook tot een schrikreactie.

Men zoekt de schuld voor tijdsknelpunten duidelijk bij zichzelf (of wanneer gevraagd werd zich in te leven in een fictieve persoon met tijdsknelpunten, bij die persoon). Tijds­knelpunten zijn een individu­ele verantwoordelijkheid, geen collectieve (‘Ik ben degene die ervoor kiest om vijf dagen in de week te werken. Ik veroorzaak zelf mijn stress. Als ik minder stress wil, dan moet ik daar zelf voor zorgen’). Ook de oplossingen zoekt men der­halve bij zichzelf: ‘Als ik mijn leven anders wil, omdat ik stress heb, dan moet ik mijn prioriteiten bij­stellen’.

Vanuit hun expertise met het voeren van dergelijke gesprekken, noemen de onderzoekers van TNS NIPO (die de gesprekken voerden en analyseerden) het opvallend hoezeer tijdsknelpunten als een persoonlijk pro­bleem worden ervaren en nauwelijks als een maatschappelijk pro­bleem. Het viel hen eveneens op dat burgers voor oplossingen niet naar de overheid wijzen, maar deze vooral bij zichzelf zoeken (Swinkels et al. 2010: 10, 13).

Prioriteit en flexibiliteit
Ondanks dat burgers het moeilijk vinden om een beeld te geven van waar het heen zou moeten met de tijdsordening, zijn zij over de oplossingen die hen zelf aanspreken wel een­duidig: men zoekt de op­lossing in het reguleren van de werkdruk, hetzij door minder te gaan werken (‘Ik zou wel minder uren per dag willen werken’) hetzij door flexibelere afspraken over het werk (‘Ik wil mijn werktijden zelf kunnen indelen’). In de gespreksgroepen ging de voorkeur uit naar flexibilisering. Daarin ziet men niet alleen voordelen voor zichzelf: ‘Als ik zelf kon bepalen hoe ik mijn dag zou in­delen, zou mij dat meer rust geven’, maar ook voor het werk: ‘Als ik flexibel werk, dan ben ik efficiënter bezig. Dan werk ik meer uren, omdat ik op de momenten kan werken waarop het mij uitkomt’, en voor het gezin: ‘Je bent rustiger. Waardoor je meer kan hebben op je werk. Je straalt meer rust uit, waardoor je ook een rustiger kind krijgt’. Dit beeld komt overeen met dat uit de enquête, waarin burgers aangaven dat voor hen de balans tussen werk en privé zou verbeteren als er meer mogelijkheden zouden zijn om de werktijden op het privéleven af stemmen en als zij vrij kunnen nemen voor een ziek kind of familielid.

Opvallend is dat men in de groepsgesprekken enthousiaster reageerde op het idee van flexibilisering van werktijden dan in de enquête. Mogelijk heeft dit ­te maken met het meer ‘open’ karakter van het groepsgesprek, terwijl de enquête uitging van een reeds ingevuld scenario. De uitkomst van het onderzoek is dan ook beslist geen one size fits all, maar wel wordt duidelijk dat burgers graag de vrijheid willen om hun eigen keuzes te maken op het gebied van tijdsordening. De overheid heeft hier, volgens de perceptie van de respondenten, slechts een bescheiden rol in te vervullen.

Andries van den Broek, Mariëlle Cloïn en Marjon Schols zijn als onderzoeker werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).

Literatuur

A. van den Broek en M. Cloïn (red., 2010). Komt tijd, komt raad? Essays over mogelijkheden voor een nieuwe tijdsorde. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

M. Cloïn, M. Schols en A. van den Broek (2010). Tijd op orde? Een analyse van de tijdsorde vanuit het perspectief van de burger. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

E. Swinkels, L. Mazor, E. Bemer en R. Zandvliet (2010). Schijt aan de tijd? Een kwalitatieve verkenning naar een wereld waarin tijdsknooppunten geen rol spelen. Amsterdam: TNS NIPO.

Plantenga, J. (2010). Domweg gelukkig met een deeltijdbaan? (p. 53-65). In: A. van den Broek en M. Cloïn (red.). Komt tijd, komt raad? Essays over mogelijkheden voor een nieuwe tijdsorde. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.