Vrijwilligersorganisaties nog weinig begeesterd door de Wmo

Aanbieders van maatschappelijke ondersteuning zijn nog steeds op weg hun rol te vinden in de uitvoering van de Wmo. Vrijwilligersverenigingen en wijkraden lijken zich nog niet erg aangesproken te voelen door de wet, aldus het nieuwe Wmo-trendrapport van MOVISIE.

Sinds 2007 doet MOVISIE tweejaarlijks onderzoek naar de ervaringen van organisaties die een rol vervullen in de uitvoering van maatschappelijke ondersteuning. Het gaat daarbij zowel om professionele organisaties als om burgerverbanden (verenigingen, wijkraden, etc.). Aan het derde Trendonderzoek Wmo hebben 365 orga­nisaties meegedaan. Speciale aandacht ging ditmaal uit naar praktijkervaringen met het programma Welzijn Nieuwe Stijl (WNS) en naar de uitvoering van de Wmo op het platteland.

Meer waardering voor de Wmo dan voorheen

De deelnemers aan dit onderzoek waarderen de uitvoering van de Wmo met gemiddeld een6, in 2008 was dat nog een 5,2. De vele neutrale reacties op stellingen die we voorlegden, wekken de indruk dat de betrokken organisaties niet echt warm lopen voor de doelstellingen of uitdagingen van de wet. Op de meeste stellingen antwoordt 30 tot 40 procent van de respondenten neutraal. Slechts op een enkele stel­ling reageren ze uitgesproken positief of negatief.

Professionele organisaties doen het beter

Welzijnsorganisaties en andere professionele aanbieders sluiten met hun aanbod steeds beter aan bij de wensen, behoeften en mogelijkheden van mensen, al dan niet kwetsbaar. Helemaal klaar voor de toekomst zijn deze organisaties nog niet. Winst valt vooral te boeken op twee punten: samenwerking met organisaties uit andere sectoren en samenwerking met burgerverbanden. De samenwerking tussen professionele organisaties is de afgelopen twee jaar sterk toegenomen, vooral met organisaties binnen hetzelfde domein: welzijn met welzijn bijvoorbeeld. Groeimogelijkheden zijn er in de samenwerking met organisaties in andere domeinen. Verbindingen tussen welzijn, zorg, wonen, gezondheid, onderwijs, opvoedingsondersteuning en arbeid lijken nog schaars te zijn. Ook de samenwerking met burgers en burgerverbanden kan beter.

Uitvoeringsorganisaties in de stad blijken niet heel anders te werken dan die op het platteland. De verschillen zitten vooral in financiën; stedelijke organisaties moeten vaker dan op het platteland andere geldbronnen dan subsidie aanboren en meedoen aan aanbestedingen. Stedelijke organisaties werken ook veel vaker samen met veel verschillende organisaties.

Burgerverbanden voelen zich nog niet aangesproken

Aan het onderzoek deden 120 burgerverbanden mee. Dit waren vooral vertegenwoordigende verbanden, zo­als wijk- of Wmo-raden. Een zeer klein deel bestond uit civiele burgerverbanden, zoals verenigingen. In beide vorige Wmo-trendrapporten van MOVISIE werd geconstateerd dat civiele burgerverbanden nog weinig betrok­ken worden bij de Wmo. Of zich nog weinig betrokken voelen.

Ook de uitkomsten van dit derde trendonder­zoek wijzen in die richting.  Burgerverbanden zelf voelen zich (nog steeds) niet aangesproken door de Wmo, tenzij ze werken op het terrein van zorg en ondersteuning.

Klaar voor de toekomst zijn de professionele Wmo-organisaties nog niet

Dat professionele organisaties na vijf jaar Wmo een stevige stap hebben gezet in de richting van een andere manier van werken, is hoopvol. Opnieuw zijn er majeure beleidsveranderingen op komst met vergaande consequenties voor uitvoeringsorganisaties. Gemeenten worden de komende jaren waarschijn­lijk verantwoordelijk voor de ondersteuning van een grotere groep veelal zeer kwetsbare burgers. Om die ver­antwoordelijkheid te kunnen dragen, hebben ze de professionele organisaties keihard nodig; organisaties uit zorg en welzijn, maar ook uit de sectoren van werk, wonen, gezondheid, onderwijs en opvoedingsondersteu­ning. Dan is het geruststellend te weten dat in ieder geval een deel van deze organisaties op weg is aanbod en werkwijze aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid.

Klaar voor de toekomst zijn de professionele organisaties echter nog niet. De geringere activiteit op de prestatievelden 2 (opvoedingsondersteuning) en – in mindere mate – de prestatie­velden 5 en 6 (gericht op mensen met een beperking) laat zien dat er nog vele stappen gezet moeten worden. Ook uit antwoorden op andere vragen (samenwerkingspartners, relatie met gemeente) bleek niet direct dat uitvoeringsorganisaties zich heel erg bezig houden met die toekomst. We zien daar bijvoorbeeld nog niet een massale beweging naar samenwerking over de grenzen van het eigen domein. Maar de eerste stappen worden gezet. Natuur­lijk is het de vraag of dit voldoende is en of de organisaties snel genoeg de volgende stappen kunnen zetten. De toekomst is dichtbij en er wordt ook nog eens flink bezuinigd.

Burgerverbanden spelen wel een rol in de ondersteuning

Het is natuurlijk niet zo dat burgerverbanden - of de civil society - geen rol vervullen in maatschappelijke onder­steuning. Die rol vervullen ze wel en dat is ook altijd zo geweest. Vrijwilligersorganisaties in zorg en welzijn, zoals Humanitas en het Leger des Heils, bestaan al vele, vele jaren en doen nog steeds hun werk. Recent zijn ook nieuwe vormen van vrijwillige ondersteuning ontstaan, zoals maatjesprojecten gericht op uiteenlopende groepen als aidspatiënten, jongeren uit kwetsbare gezinnen en daklozen.

Een deel van deze organisaties kent de Wmo en wordt door gemeenten herkend en erkend als een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning. Daarnaast zijn er tal van organisaties die een rol vervullen in de uitvoering van de Wmo zonder dat zij zich daarvan bewust zijn: speeltuinverenigingen, sportclubs, buurtverenigingen en dorpsraden.

Is gebrek aan Wmo-bewustzijn een probleem?

Is het erg dat zij zich niet bewust zijn van deze rol? Niet zolang zij hun werk kunnen blijven doen. Maar er zit wel een risico aan deze onbekendheid. Want het feit dat zij zelf die rol niet zien, kan betekenen dat ook anderen – sociale professionals, ambtenaren, politici - die ook niet zien. Dat kan tot gevolg hebben dat de laatsten vanuit enthousiasme en gevoelde noodzaak om de civil society te (re)vitaliseren het wiel opnieuw gaan uitvinden.

Een ander gevolg van de onzichtbaarheid van burgerverbanden in de Wmo is dat beleidskeuzen ongewenste negatieve gevolgen kunnen hebben. Dat bijvoorbeeld de lokale Scoutinggroep geen subsidie meer krijgt, om­dat ze geen kwetsbare kinderen weten te bereiken. Terwijl diezelfde Scoutinggroep misschien mede voorkomt dat sommige kinderen klant van jeugdzorg worden.

Er is ook een meer principiële reden voor sportverenigingen en andere burgerverbanden om zich tot de Wmo en andere beleidsontwikkelingen in het sociale domein te verhouden. Momenteel is de tendens dat mensen met een beperking en mensen die in een kwetsbare situatie zitten actiever gaan deelnemen aan de samenleving, aan reguliere voorzieningen. Beleidsmakers en politici willen dat, onder meer om dat specifieke voorzieningen duurder zijn. Maar deze mensen willen dat vaak zelf ook. Dat betekent dat sport- en speeltuinverenigingen, muziekgezelschappen, hobbyclubs en andere burgerverbanden hun deuren verder open moeten zetten en sociale en fysieke drempels moeten slechten. Om werkelijk toegankelijk te worden voor álle mensen kunnen ze leren van burgerverbanden in zorg en ondersteuning en van professionele organisaties die aan het kantelen zijn. Burgerverbanden die zich verdiepen in de Wmo, in Welzijn Nieuwe Stijl, in De Kanteling, hebben een voorsprong en worden daarmee interessanter voor bijvoorbeeld de verdelers van de schaarser wordende subsidies.

Aletta Winsemius is werkzaam bij MOVISIE als senior onderzoeker bij het programma Effectiviteit en vakmanschap. Ze signaleert trends bij de maatschappelijke ondersteuning aan kwetsbare groepen. De Wmo heeft daarbij haar bijzondere aandacht. Bestel of download Wmo-trendrapport 2012 - Van samen zoeken naar samen werken.

Foto: Bas Bogers