Burgerinitiatieven in de zorg zijn nog schaars

Door de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn gemeenten zich meer gaan richten op ondersteuning van burgerinitiatieven. Burgers hebben zich verenigd rond collectieve inkoop van energie, behoud van bibliotheken en zwembaden en de inrichting van het eigen woongebied.

Het Sociaal en Cultureel Planbureau voert de tweede evaluatie van de Wmo (2010 t/m 2012) uit. Eén deelrapport beschrijft een verkenning van vrijwillige inzet en burgerinitiatieven in vijf gemeenten. We beperken ons hier tot bevindingen uit dat rapport. Het eindrapport verschijnt in 2014.

Het wemelt niet van de ondersteuningsinitiatieven

Vorig jaar gingen we op zoek naar ‘ondersteuningsinitiatieven’: lokale initiatiefgroepen die op overwegend vrijwillige basis mensen met een participatiebeperking ondersteunen, en daar als groep de regie over voeren. Denk aan eetgroepen, klussen- en vervoersdiensten, maar ook de zorgcoöperaties die in Nederland hun opgang doen.

Moeilijk kon die zoektocht toch niet zijn. De Boer et al. schreven recentelijk dat het in de Nederlandse zorg ‘wemelt’ van de initiatieven. Wel voegden ze er eerlijkheidshalve aan toe dat de omvang ervan nou ook weer niet moet worden overdreven. Wij beamen vooral dat laatste. We zochten naar gemeenten waar meerdere initiatieven actief waren en niet naar het bekende succesverhaal. Dit bleek niet makkelijk. Uiteindelijk selecteerden we vijf gemeenten in verschillende delen van het land. Twee (wijken van) grote steden, een middelgrote stad en twee krimpgemeenten op het platteland. We spraken er met initiatiefnemers, beleidsmakers en welzijnswerkers.

In totaal vonden we een beperkt maar divers palet van 23 ondersteuningsinitiatieven op een totale bevolkingsomvang van ongeveer 300 duizend personen. Met andere woorden: ongeveer één ondersteuningsinitiatief per tienduizend inwoners. Niet heel erg veel dus. Zelfstandige, geheel door burgers bestuurde en gefinancierde initiatieven die intensieve zorg verlenen hebben we niet gevonden. ‘Onbevlekte burgerinitiatieven’ zijn dus nog altijd zeldzaam .

Verschillende van deze initiatieven organiseren collectieve professionele zorg en nabuurschap. Een andere groep bemiddelt in individuele vrijwilligersdiensten, zoals vervoer of klusjes, al dan niet voor een tegenprestatie. Een laatste groep bereidt regelmatig maaltijden samen met of voor mensen die daar zelf niet in slagen. Hun activiteiten vullen eerder het professionele aanbod aan, dan dat ze het vervangen. Daadwerkelijke samenwerking van professionele en ‘informele’ zorg is heel beperkt.

Stimulering is moeilijk

De Wmo lijkt bij het ontstaan van deze projecten geen rol van betekenis te hebben gespeeld. Initiatiefnemers zien hooguit dat hun activiteiten aansluiten op thema’s binnen de Wmo. Mensen ontwikkelen initiatieven vanuit hun eigen motieven. Dat deden ze tijdens de hoogtijdagen van de verzorgingsstaat, voordat Den Haag ze in het vizier kreeg als mogelijke partner in het ondersteuningslandschap, dat deden ze ook al eeuwen geleden toen er nog helemaal geen gemeenten waren en dat doen ze nu nog. Initiatiefnemers willen bijvoorbeeld het voorzieningenniveau in een dorp in stand houden, zijn ontevreden met bestaande arrangementen of hebben ideologische motieven om een initiatief te starten.

Gezien deze motieven lijkt het initiëren van nieuwe projecten die burgers zelf coördineren voor lokale beleidsmakers een lastige opgave. Beleidsmakers zelf zijn ook sceptisch over hun mogelijkheden om als gemeente initiatieven van de grond te krijgen. Toch willen ze het niet zo maar opgeven. In een van de onderzochte gemeenten loopt op dit moment een gecoördineerde pilot om in een minder actieve kern een zorgcoöperatie op te richten. Ook gemeenten elders in Nederland experimenteren hiermee. Van een inactieve wijk een bruisend zelforganiserend centrum maken blijkt echter lastig.

Bovendien is het de vraag of je niet uit zou moeten gaan van initiatieven die mensen zelf nemen. Zorg- of seniorencoöperaties, die zelf professionele zorg inkopen of aanbieden, mogen zich verheugen in veel aandacht van de pers. Volgens De Boer et al. zijn er momenteel zo’n 40 van in Nederland. Dit lijken dan ook bij uitstek de typen initiatieven waar de regering bij de invoering van de Wmo op hoopte. Is het toekomstbeeld dat gemeenten in elke wijk of dorp zo’n organisatie helpen op te richten? Of moeten we ook de meerwaarde erkennen van relatief kleine clubjes die elkaar helpen met simpele klusjes of een voedzame maaltijd? Of zelfs de ‘eigenheid’ van minder actieve wijken of dorpen accepteren?

Sommige initiatieven zijn ontstaan omdat het bestaande voorzieningenaanbod meer en meer terugliep. Dit is begrijpelijk. Zou de regering bijvoorbeeld besluiten in een klap de gehele verzorgingsstaat af te schaffen dan zullen er ongetwijfeld – na verloop van tijd – allerlei nieuwe particuliere arrangementen ontstaan. De vraag is of we zo’n beleid wenselijk vinden. De een zal dit beschouwen als het terugdraaien van een tegennatuurlijke misstap van de politiek van de afgelopen decennia of zelfs eeuwen; de ander zal het zien als het kapot maken van een daadwerkelijke stap voorwaarts.

Facilitering kan beter

Als we niet kijken naar nieuwe, maar naar bestaande initiatieven, dan zien we dat gemeenten ze wél kunnen helpen om activiteiten en ideeën tot wasdom te laten komen. Projecten in de zorg kunnen, mede vanwege hun complexiteit, moeilijk slagen zonder externe financiering, en zonder vrij snel een professionaliseringsslag te maken. Gemeenten helpen door financiering, accommodatie en advies te bieden, of door het project naar meerdere wijken of dorpen ‘op te schalen’.

Deze facilitering loopt nog niet altijd even goed. Initiatiefnemers vinden vaak dat ze niet genoeg kansen krijgen om hun projecten tot een succes te maken. Gemeenten en professionals nemen hen in hun ogen onvoldoende serieus, twijfelen aan hun kennis en kunde of zijn bang voor concurrentie met professioneel aanbod. Beleidsmakers en professionals geven op hun beurt aan dat je niet te lichtzinnig mag omspringen met ondersteuning waarvan mensen afhankelijk zijn.

Terugtreden of optreden?

Tonkens en Duyvendak stelden recent: ‘Burgerinitiatief gedijt niet bij een zich terugtrekkende maar bij een activerende, verbindende, uitnodigende overheid.’ Dat beeld behoeft nuancering op basis van ons onderzoek, waarbij een onderscheid gemaakt moet worden tussen de initiëring van nieuwe initiatieven en facilitering van bestaande projecten. Het eerste lijkt tot nu toe problematisch en vraagt zoals gezegd om een reflectie op een aantal meer fundamentele vraagstukken.

Wat betreft facilitering kan nog het nodige verbeterd worden. Zowel welzijnswerkers als initiatiefnemers houden hun hart vast voor mogelijke bezuinigingen die het voortbestaan van hun initiatief kunnen bedreigen. Faciliteren in tijden van bezuinigingen betekent echter ook het zoeken naar alternatieve werkwijzen en niet het zomaar loslaten van elke vorm van ondersteuning.

Wouter Mensink, Anita Boele en Pepijn van Houwelingen zijn onderzoeker bij de afdeling Participatie, Cultuur en Leefomgeving van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Hun rapport ‘Vrijwillige inzet en ondersteuningsinitiatieven. Een verkenning van Wmo-beleid en –praktijk in vijf gemeenten’ is te verkrijgen bij de boekhandel en via de site van het SCP.

 

Referenties:

De Boer, N., A. Van Diepen en L. Meijs (2013). Swingen met lokale kracht. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikeling.

Hurenkamp, M., E. Tonkens en J.W. Duyvendak (2006). Wat burgers bezielt. Een onderzoek naar burgerinitiatieven. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam/NICIS Kenniscentrum Grote steden.

Tonkens, E. en J.W. Duyvendak (2013). Een hardhandige affectieve revolutie. In: T. Kampen, I. Verhoeven en L. Verplanke (red.), De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid (p. 233-258). Amsterdam: Van Gennep. (p. 254)