INTERVIEW Richard Sennett: ‘Samenwerking is een ambacht’

De populaire Amerikaanse socioloog Richard Sennett verbaast zich over het pleidooi in Nederland voor meer burgerkracht. ‘Ik heb het idee dat jullie in Nederland een strijd leveren waarmee de rest van de wereld zich niet bezighoudt.’

‘Ik begrijp niet waar in Nederland de drang van links vandaan komt om de sociale sector aan te vallen’, verzucht Richard Sennett halverwege het interview. De veelgelezen Amerikaanse cultuursocioloog is verbaasd dat Nederland zo warm lijkt te lopen voor ‘burgerkracht’ of zelforganisatie. ‘Het is een romantisch idee dat je alleen maar grenzen hoeft weg te nemen om een gemeenschap in beweging te krijgen. Het idee dat mensen van nature goed zijn en tot samenwerking geneigd zijn – daarmee hebben we tweehonderd jaar geleden al afgerekend!’

Een rode draad in het werk van Richard Sennett zijn zijn ervaringen als zoon van een Russische immigrant, die zelf weliswaar cultuurbevoorrecht was, maar wel opgroeide in armoede, in een van de armste wijken van het naoorlogse Chicago. Sennett was als kind een begaafd en veelbelovend cellist, tot een operatie aan zijn duim een muziekcarrière onmogelijk maakte. Ook kenmerkend voor zijn denken en schrijven is zijn aandacht voor de kwetsbaren, in hun worsteling met omstandigheden waarover ze geen zeggenschap hebben. Hij maakt daarbij vaak gebruik van opgetekende levensverhalen. Hij schaamt zich er niet voor zichzelf als een leftist te typeren, een linkse denker. Daarbij heeft hij speciaal oog voor de sociale professional in de zorg, voor het sociale weefsel in buurten. In Respect. The formation of character in an age of inequality (2002) schrijft hij bijvoorbeeld over zijn moeder die in Cabrini als sociaal werkster actief was. Zijn diagnose over de afkalvende waardering voor vakmanschap in het boek The craftsman inspireerde in Nederland en ook daarbuiten de zoektocht naar een nieuw begrip van professionaliteit in sociale beroepen.

Meer ambachtslieden

Ik zoek hem op in zijn appartement in Londen. We spreken over de harde bezuinigingen die voor Europa’s deur staan, en die nu ook de middenklasse zal treffen. Terwijl die groep van oudsher het wenkend perspectief was voor de arbeidersklasse, en de bron van politieke en economische stabiliteit. Maar volgens Sennett moeten we de benarde positie van de middenklasse anders begrijpen dan als resultaat van de aanhoudende economische malaise.

Sennett: ‘Eerst en vooral is Europa in een situatie terechtgekomen waarin de professionele middenklasse niet langer meer zal groeien. We zitten in een overgang. Hoogopgeleide werkers gaan plaatsmaken voor een meer technisch en ambachtelijk geschoolde middenklasse. Dat wordt de groep van bijvoorbeeld paramedici, zorgprofessionals, laboranten. Niet het soort banen dus dat mensen in staat stelt door te groeien naar hogere functies. Dat is een feit en een realiteit. In Amerika, maar ook in Europa, is geen behoefte aan nog meer hoogopgeleiden zoals architecten en advocaten. De vraag is dus: hoe ziet een middenklasse eruit die niet langer een klasse is van hoogopgeleide professionals?’

Sennett heeft wel een idee: het wordt een middenklasse van ambachtslieden. ‘En dus zullen we toe moeten naar een opleidingsmodel waarbij mensen deze ambachtelijkheid kunnen verwerven. Ik zie dus liever dat er in de toekomst minder mensen op universiteiten rondlopen en meer op technische colleges. Aan sommige universiteiten studeren wel duizend jongeren architectuur, dat is niet langer vol te houden.’

‘De notie van opleiding als motor van sociale mobiliteit wordt dus vervangen door opleiding gericht op ambachtelijkheid. Dat brengt mijzelf in een ingewikkelde positie hier in Groot-Brittannië, want ik vind eigenlijk dat we niet langer al die jongeren op universiteiten moeten financieren, maar daarentegen moeten investeren in jongeren die ervoor kiezen om een ambacht te leren. Lager geschoold ambachtswerk zal dus in belang toenemen. We moeten gaan erkennen dat dat een eerzame keuze is.’

Dat betekent dus ook een andere grondslag voor de toekomstige verzorgingsstaat: de aloude sociaal-democratische belofte dat iemand uit de arbeidsklasse kan doorgroeien tot de hogere sociale regionen, is niet meer waar te maken. Dat zal enorme sociale consequenties hebben.

Sennett: ‘Inderdaad. Maar het heeft toch geen zin om mensen in de waan te laten dat ze studeren om architect te worden?’

In Nederland voelen opleidingen voor sociale professionals de druk om hun studenten toe te rusten met evidence based-achtige standaarden.

Sennett knikt ter herkenning. ‘Dat is een ontkenning van het hands-on karakter van dat soort sociale beroepen.’ In The craftsman zet Sennett daar een ander soort kennis tegenover: bij ambachtelijkheid hoort het vermogen tot prehension. Het betekent zoveel als grip, en is verstrekkender dan kennis van het materiaal. Het is de vaardigheid al doende in te spelen op het onvoorziene, en het soms weerbarstige materiaal waarmee de professional wordt geconfronteerd.

Uw pleidooi voor ambachtelijkheid lijkt in contrast te staan met een aantal dominante stemmen, ook in Nederland, als het gaat over de inzet van welzijnsprofessionals in buurten en wijken. Ook bij ons doet Phillip Blonds Big Society-ideaal van mensen die zelf veel meer taken op zich nemen opgeld.

Sennett: ‘Het probleem met opvattingen van mensen als Phillip Blond is dat ze ervan uitgaan dat sociaal werk geen specifieke vaardigheden vereist. Iedereen kan dat werk doen, denken ze, iedereen is in staat zorg te verlenen. Dit is een soort romantisch idee over het bestaan van een naïef sociaal subject, dat goed is in zichzelf. Dat is een conservatieve opvatting. Want als je een naïef sociaal subject hebt, hoef je er ook niet in te investeren. Mensen zijn in die visie immers in staat zichzelf spontaan te engageren met hun omgeving. Big Society is de verborgen agenda van rechts. Met zo’n visie op mens en maatschappij hoeven ze niet te investeren in het sociale domein.’

‘Maar we moeten in Europa gewoonweg accepteren dat we de staat nodig hebben om de kwaliteit van leven te waarborgen waarnaar we verlangen. Ook al is de laatste dertig jaar elke vorm van sociaal kapitalisme verdacht geraakt. Kijk eens naar situaties waar de staat zwak is, zoals in het diepe zuiden van de VS: die gebieden zijn als gevolg van de crisis keihard onderuitgegaan.’

De aanjagers van burgerkracht in Nederland zijn politiek van linksen huize. Ze lijken te sympathiseren met Blonds ideeën, en betogen dat sociale professionals en hun instellingen decennialang gemeenschappen bevoogd hebben en zij zich hierbij niet sensitief hebben betoond voor initiatieven van bewoners.

Sennett reageert verbaasd: ‘Dat is vreemd, inderdaad, en erg zelfdestructief. Ik begrijp niet waar die drang van links vandaan komt om de sociale sector aan te vallen. In de VS en hier in het Verenigd Koninkrijk komt de aanval op sociale professionals van rechts. Die ziet elke vorm van gespecialiseerde kennis over zorg en dergelijke als Big Government, etatisme, overheidsideologie. Zij willen korten op belastingafdrachten omdat het verspild geld is vanuit de gedachte dat mensen wel voor zichzelf kunnen zorgen.’

‘Ik begrijp dus niet waarom progressieve denkers die gedachten en sentimenten hebben. Dat iedereen met de problemen van anderen kan omgaan, dat er een soort algehele goedhartigheid bestaat, is een erg naïeve gedachte. Ik geloof daar niks van. Als je een drugsprobleem hebt, wil je toch niet dat je buurman zich daarmee gaat bemoeien? Je wilt iemand die begrijpt wat drugs zijn, die ervaring heeft in het werken met drugsverslaafden.’

‘De pleitbezorgers van een terugkeer naar de spontaniteit van burgers en buurten maken een denkfout. Ze denken dat er alleen maar goeie dingen voortkomen uit het wegnemen van het repressieve kapitalistische systeem, een wereld zonder beperkingen. Wonderlijk dat mensen dat nog beweren.’

Waarin schuilt dan de meerwaarde van sociale professionals?

‘Sociale professionaliteit bestaat uit nieuwsgierigheid, en vereist een zekere afstandelijkheid tot de mensen die je dient. Dat is iets anders dan compassie met je naasten, dat ligt erg dicht bij medelijden. Als ik bijvoorbeeld zeg: “Ik weet precies wat je voelt, arme jij”,  dan heb ik compassie en identificeer ik mezelf met de ander, maar daarmee ontneem ik de ander de vrijheid om zichzelf te zijn. Ik moet daarentegen de tijd nemen om erachter te komen wat iemand voelt, ik moet het bestuderen, de ander zien als iemand die anders is dan ik. Als ik spontaan kan begrijpen wat er met jou gebeurt… dat is vreselijk! Het veronderstelt dat er niks is wat vreemd voor je is.’

In Nederland is de Wet maatschappelijke ondersteuning opgezet vanuit het idee dat de directe omgeving meer en beter kan worden ingezet bij mensen die hulp en zorg nodig hebben.

‘Ik geloof wel in echte gemeenschapszorg. Maar ik geloof niet dat de gemeenschap gespecialiseerde hulp kan overnemen. Als ik een zieke vader heb, wil ik de zorg voor hem niet overlaten aan de gemeenschap. Hij heeft dan professionele hulp nodig.’

‘We doen al heel veel aan samenwerking op een onbewuste manier. Bijvoorbeeld in de vorm van informeel vertrouwen. Als iemand in de buurt het verpest, corrigeren anderen al heel vaak grensoverschrijdend gedrag.’

In Together, uw laatste boek, besteedt u aandacht aan het natuurlijke, maar ook aan het te cultiveren vermogen van mensen tot samenwerking.

‘Samenwerking is een vaardigheid, een ambacht. Een ambacht dat het vermogen tot het aangaan van dialogische relaties veronderstelt, van het kunnen luisteren naar de noden van een ander zonder ermee samen te vallen. Het ontwikkelen van die vaardigheid vraagt veel oefening en reflectie. Daarbij is, wat ik noem, een subjunctive voice nodig – een stem die niet assertief is maar ruimte geeft. Waarin empathie wordt gepraktiseerd, en de ander ruimte wordt gegeven. Dat vraagt ervaring en oefening. Denk bijvoorbeeld aan alledaagse diplomatie. Het probleem is dat veel community organizers dat niet uit zichzelf ontwikkelen. Zij zijn vaak assertief, luisteren niet goed, sympathiseren te veel met de mensen.’

‘Bij Obama heb ik gezien hoe het wél moet, toen hij nog in Chicago werkte als community organizer. Hij deed dat fantastisch. Hij begon steeds met: “Mensen, wat zullen we gaan doen. Laten we eerst eens praten.” Hij zou nooit tegen mensen zeggen wat ze moeten doen. Hij was een erg vaardig debatleider. Hoe hij het als president doet, weet ik niet (lacht), maar hij kreeg als organizer veel voor elkaar.’

‘Ik heb het idee dat jullie in Nederland (met die burgerkrachtdiscussie, JG) een heel specifieke strijd leveren, een waarmee de rest van de wereld zich niet bezighoudt. Het lijkt wel uniek voor Nederland. Elders gaat het over een gebrek aan mensen om voor anderen te zorgen, een gebrek aan betrokkenheid, over desorganisatie van gemeenschappen. De vaardigheden van mensen als Obama, die zijn erg schaars, en de functies erg laagbetaald. Het is nodig om dat soort beroepen de waardigheid te geven die ze verdienen.’

Jeroen Gradener is docent aan de Hogeschool van Amsterdam. Dit interview verscheen eerder in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.