Sociale professionals in 2020: een toekomstagenda

De decentralisaties door de gemeenten roepen de vraag op naar de toekomst van sociale professionals. Bij de ontvangst van de De la Courtprijs van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen schetste Marcel Spierts een toekomstagenda voor deze beroepskrachten.

Kabinet en gemeenten hebben hoge verwachtingen van de participatiesamenleving. Zij schetsen een zonnig beeld van familie, vrienden en buren die voor elkaar zorgen. Het droombeeld gaat vergezeld van deugden als zelfredzaamheid en zelfstandigheid.

Sommige critici vrezen dat de droom op een nachtmerrie zal uitdraaien: kwetsbare burgers die daartoe niet in staat zijn, een onrechtvaardige verdeling van zorgtaken en extra zorgkosten voor burgers[1]. Het is de vraag of de opduikende doembeelden gepast zijn, maar dat het om reële problemen gaat, valt niet te ontkennen.

Transitie zonder traditie

Het is nog te vroeg om de balans op te maken van de kansen, risico’s en mogelijke onrechtvaardigheden die de decentralisaties met zich meebrengen. Wel zijn een paar observaties te maken.

Achterom kijken is in de transities en decentralisaties geen populaire bezigheid. Over het verleden regeren negatieve mythes. Zo zouden sociale professionals vooral problematiseren en geen kansen zien, paternalistisch optreden en initiatieven van burgers eerder dwarsbomen dan stimuleren. Mijn historische reconstructie van de praktijken van sociaal-culturele professionals laat zien dat deze mythes geen stand houden.

De participatiesamenleving die kabinet en gemeenten voor ogen staat, doet een sterk beroep op eigen verantwoordelijkheid. Betaald werk moet afgebouwd en overgenomen door vrijwilligers en mantelzorgers. Veel sociale professionals hangt de komende jaren ontslag boven het hoofd.

Behalve van deprofessionalisering is er tegelijkertijd ook sprake van professionalisering. De overheid verwacht veel van ‘generalisten’ in sociale wijkteams. Sociale professionals moeten professionaliseren om integraal te kunnen werken. Cruciaal is dat wijkteams het individuele niveau overstijgen naar collectieve arrangementen. Dat blijkt moeilijk. Een eenzijdige oriëntatie op zorg – een ongewenst neveneffect van de decentralisaties – lijkt dat te versterken. Terwijl het vraagstuk van samenlevingsopbouw zich juist meer opdringt. Sommige gemeentes kiezen er daarom voor om naast de teams die zich op individuele problematiek richten en op multiproblemgezinnen, wijkteams te formeren die zich vooral met samenlevingsopbouw bezighouden (bijvoorbeeld de participatieteams in Amsterdam). Maar hoe is dan de verhouding met de meer op individuele hulpverlening gerichte teams?

De logica van het activeren

Sociale professionals hebben weinig medestanders. Kabinet en gemeenten willen er vooral minder en weigeren in te zien dat meer taken overlaten aan vrijwilligers veel professionele inzet vraagt (Tonkens & Duyvendak 2013). Maar ook de critici van kabinet en gemeenten nemen het zelden op voor professionals. Verhalen over misstanden in de langdurige zorg bijvoorbeeld – denk aan de moeder van staatssecretaris Van Rijn – pakken op z’n zachtst gezegd niet positief uit voor professionals [2].

Sociale professionals hebben zelf ook moeite om een eigen stem en taal te vinden die hen een heldere en robuuste positie verschaft onder de nieuwe omstandigheden. Juist het verleden biedt daartoe veel inspiratie. Bijvoorbeeld ‘de logica van het activeren’ die ik als een harde kern uit de praktijken van sociaal-culturele professionals heb kunnen reconstrueren (Spierts 2014).

Een professional die volgens deze logica werkt, brengt mensen bij elkaar, gevraagd en ongevraagd. Bij deze logica draait het niet louter om het individu of individuele problemen van burgers. Individuele aandacht en begeleiding zijn cruciaal, maar spelen zich af binnen een bredere context. Het gaat veelal om collectieve aangelegenheden in de vorm van projecten of groepsactiviteiten. De logica stelt mensen in staat ervaringen op te doen waaruit blijkt dat ze wel bekwaam zijn, én gemotiveerd om actief invloed uit te oefenen op de uitdagingen en problemen in hun omgeving. De logica doet een beroep op complexe ambachtelijke gaven: weten wanneer je iemand in een gesprek moet confronteren, dan wel juist een arm om iemands schouder leggen. Er zit ook vakmanschap in: dat je oog hebt voor verschillende, vaak conflicterende belangen, dat je verbindingen legt en door een bredere blik nieuwe perspectieven in kunt brengen.

Van oudsher worden deze bekwaamheden gekarakteriseerd aan de hand van de drie klassieke methoden van het sociaal werk, die nog steeds het DNA van sociale professionals vormen: social casework, social group work en community development. Deze drie methoden werden na de Tweede Wereldoorlog in Nederland geïntroduceerd vanuit de Verenigde Staten, waar ze een belangrijke rol hadden bij het organiseren van democratie in het dagelijks leven.

Mantelzorg: tussen thuis en publieke sfeer

[3]
Een vraagstuk als mantelzorg bijvoorbeeld speelt zich af tussen thuis en publieke sfeer. Er zijn zowel individuele als collectieve kwesties in het geding. Ten eerste het organiseren van de belanghebbenden rondom de situatie van bijvoorbeeld een dementerende ouder en ten tweede het organiseren van mantelzorgers rondom het vraagstuk van de dreigende overbelasting die voor hen op de loer ligt.

Bij de eerste kwestie gaat het om ‘het sociaal maken’ van het individuele vraagstuk van de dementerende ouder. Dit betreft vooral ook het sociaal functioneren van deze persoon in haar netwerk. Dit vraagt om social casework in de zin van een diagnose van de sociale dynamiek in het familiale en sociale netwerk. De uitkomst daarvan kan zijn, het in samenspraak opzetten van een netwerk voor maatschappelijke ondersteuning rond deze dementerende ouder. Vooral het afstemmen tussen formele en informele zorg blijkt een hardnekkig probleem (Linders 2014). Social group work is hierbij geboden om de deelnemers aan het ondersteuningsnetwerk met elkaar in gesprek te brengen over deze kwestie en over de aanpak ervan.

Het tweede hiermee samenhangende vraagstuk is vervolgens de vaak geconstateerde overbelasting van mantelzorgers. Community development kan in dit geval een bijdrage leveren, bijvoorbeeld door een groep van mantelzorgers die met hetzelfde vraagstuk worstelen bij elkaar te brengen en te ondersteunen in hun zelforganisatie. Social group work kan tot slot een rol spelen door bijvoorbeeld een lotgenotencontact te begeleiden waarin ervaringen en tips uitgewisseld worden en waar belanghebbenden zich samen sterk maken om bijvoorbeeld betere arbeidsvoorwaarden af te dwingen.

Sociale professionals weten op die manier aan mantelzorg – dat zich in eerste instantie als een individueel probleem manifesteert – een publieke en collectieve draai te geven.

Volwaardige professie

Er zijn kansen voor een revival van de sociale professional. Dat vergt een professionaliseringsstrategie die recht doen aan het specifieke van sociaal werk. De ‘pure’ of ‘verplichtende’ professionalisering van ‘klassieke professies’ als arts, advocaat en notaris, is te eenzijdig.

Een strategie die daar diametraal tegenover staat is het benaderen van sociale professies als ‘bescheiden professies’, zoals door Margo Trappenburg bepleit. Bescheiden professionals verrichten in haar ogen handelingen die burgers ook zelf kunnen verrichten, maar die nou eenmaal handig zijn als anderen ze betaald overnemen. Zij heeft daarmee te weinig oog voor de professionaliteit, het vakmanschap en de ambachtelijkheid van sociale professionals.

Voor de professionaliseringsstrategie van de sociale beroepen is een ‘derde weg’ aangewezen, niet als klassieke professies of bescheiden professies, maar als ‘volwaardige’ professies (Spierts 2014; Gezondheidsraad 2014). Ze mogen dan niet de ‘superstatus’ hebben van de klassieke professies, maar een zekere kracht en eigenheid hebben ze wel degelijk.

Toekomstagenda voor de sociale professionals

[4]
Voor de noodzakelijke professionaliseringsslag van sociale beroepskrachten stel ik vijf agenda- of actiepunten voor:

  • Vak- en kennisontwikkeling – De kennisbasis van het sociaal werk behoeft dringend versterking. De reconstructie van de logica van het activeren biedt daartoe aanknopingspunten – hoe is deze verder uit te werken en wetenschappelijk te onderbouwen? Deze vraag geldt ook algemener voor het sociaal werk. Dit vereist een grotere universitaire betrokkenheid en een intensivering van de samenwerking tussen wetenschappers en sociale professionals.
  • Versterking beroepsorganisatie – De Gezondheidsraad roept sociale professionals terecht op om zich in grote getale aan te sluiten bij de beroepsorganisaties en het beroep van sociaal werker uit te bouwen tot een volwaardige en gezaghebbende professie. Ook meer informele platforms en netwerken – zoals recentelijk #Krachtproef14 en bloggende professionals – kunnen het (mede)eigenaarschap van sociale professionals versterken.
  • Lerende professionals – Lerende sociale professionals willen elke dag beter worden en leggen een actieve houding aan de dag bij het onderhouden en ontwikkelen van hun vak. Dat klinkt als een vanzelfsprekendheid, maar dat is het niet. Sociale professionals staan er bijvoorbeeld om bekend dat ze hun vakliteratuur slecht bijhouden. Ook de opleidingen hebben een belangrijke rol om beginnende beroepsbeoefenaren met zo’n houding vertrouwd te maken. Maar de oriëntatie op het vak en het ontwikkelen van een beroepsidentiteit, neemt op de opleidingen vreemd genoeg lang niet altijd de centrale plaats in die je zou verwachten. Een interessant initiatief vormen zogenaamde Learning Labs, zoals bijvoorbeeld recent is ontwikkeld in Tilburg-Noord middels een samenwerkingsverband van Avans Hogeschool, ROC Tilburg en ContourdeTwern, de plaatselijke welzijnsorganisatie. Studenten leren er real time en real life doordat ze in de wijk samen met professionals en burgers activiteiten bedenken, opzetten en uitvoeren. Een vergelijkbaar initiatief is de Buurtwinkel voor Onderwijs, Onderzoek en Talentontwikkeling (BOOT) van de Hogeschool van Amsterdam, waar studenten diensten leveren aan bewoners en organisaties in Amsterdamse wijken.
  • Professionele standaarden – Wanneer burgers en gemeenten een beroep doen op sociale professionals moeten ze kunnen rekenen op kwalitatief hoogwaardig werk. Dat vraagt om het vaststellen van professionele standaarden: regels en normen voor een goede uitoefening van het vak van sociaal werk. Beroepsregistratie kan daarbij helpen, maar stuitte altijd op weerstand. Ook nu is nog niet iedereen overtuigd van nut en noodzaak ervan. Belangrijk is te beseffen dat zulke beroepsregistratie zowel plichten als rechten (bijvoorbeeld op kwalitatief goede bij- en nascholing) met zich meebrengt. En: beroepsregistratie is geen doel op zichzelf, maar moet onderdeel zijn van een bredere professionaliseringsstrategie.
  • Beroepsinnovatie – Sociaal ondernemerschap, sociale innovatie en sociale technologie vormen belangrijke thema’s voor sociaal werk in de komende jaren. Zij kunnen ‘aanjagers’ van de vernieuwing zijn.

Sociale professionals spelen een sleutelrol bij het realiseren van de vijf agenda- en actiepunten. Maar ze kunnen het niet alleen. Ze zullen coalities moeten vormen met opleiders, werkgevers, wetenschappers, politici en bestuurders. Maar ze mogen vooral niet vergeten om de vrijwilligers en burgers waarmee en waarvoor ze werken een belangrijke rol in die coalities te geven.

Marcel Spierts is zelfstandig onderzoeker en publicist en schreef het boek De stille krachten van de verzorgingsstaat. Geschiedenis en toekomst van sociaal-culturele professionals (404 pag.). Dit boek is te bestellen met korting voor 19,90 euro via: tsv@hexspoor.nl (ovv ‘Stille krachten’).

Dit is een ingekorte weergave van de inleiding die Spierts op 9 februari hield bij de in ontvangstneming van de De la Court-Prijs van de KNAW.

Noten:

1. Deze kwestie is indringend beschreven door Margo Trappenburg in haar Els Borst lezing van 2014.

2. Nochtans laat de actie via Twitter en Facebook van zorgprofessionals in het Twentse Rijssen zien, dat die misstanden niet nodig zijn wanneer professionals de ruimte krijgen om hun werk anders te organiseren.

3. Deze paragraaf is ontleend aan Spierts & Oostrik 2014.

4. Deze agenda is ontwikkeld in opdracht van Movisie.