Sociaal werk kan niet zonder autonomie

Sociaal werkers moeten autonomer kunnen werken om complexe maatschappelijke problemen het hoofd te bieden. Én om te voorkomen dat ze het bijltje erbij neergooien. David ter Avest en Ympkje Albeda onderzochten in Rotterdam hoe die autonomie verstevigd kan worden.

De stand van het sociaal werk laat een licht alarmerend beeld zien, zoals eerder op deze site beschreven. Sociaal werkers denken er massaal over om te stoppen als sociaal werker. Vooral ontevredenheid en onzekerheid over de mate van professionele autonomie is een potentiële vertrekreden.

De laatste jaren zien en volgen wij in Rotterdam en omstreken werkers die elk op hun eigen manier juist zoeken naar het vergroten en versterken van hun eigen autonomie. Zij zijn misschien niet als sociaal werker opgeleid, maar wel actief in de sociaalwerkpraktijk. Hun aanpak en drijfveren bieden aanknopingspunten voor manieren waarop sociaal werkers hun autonomie kunnen heroveren.

Autonomie in uitvoering

Professionele autonomie gaat over macht, beslisruimte en zeggenschap, over zelf tot besluiten komen en je handelen zelf inrichten. Het gaat over de onafhankelijkheid, vrijheid van oordeelsvorming en handelingsruimte. Ons onderzoek  binnen Rotterdam laat zien hoe sociaal werkers deze ruimte pakken, maar ook hoe niet-sociaal werkers van hun vrijheid gebruikmaken, oftewel, hoe sociaal (schaduw)werk (Schrooten & Welschen, 2022) het belang van autonomie laat zien. Deze autonomie leidt ertoe dat sociaal (schaduw)werkers en andere professionals hun functie goed kunnen uitvoeren.

Autonomie geeft immers ruimte om vanuit ambachtelijkheid te werken, om nieuwe rollen te creëren die aansluiten bij de complexe werkelijkheid en om functies te combineren. We laten hier zien op welke manier deze drie aspecten bijdragen aan het werk, om hiermee het belang van autonomie te onderstrepen. Niet alleen om leegloop te voorkomen, maar ook om samen complexe vraagstukken aan te pakken.

Werken vanuit ambachtelijkheid

In de praktijk wordt constant geëxperimenteerd met nieuwe vormen van sociaal werk. Dit gebeurt door ‘klassiek’ opgeleide sociaal werkers, maar in toenemende mate ook door werkers met een heel andere achtergrond. Zij ontwikkelen zich op basis van hun ervaring, op basis van wat ze leren in hun wijk of buurt, tot wat je ambachtsman zou kunnen noemen (Trommel, 2018).

En laat nou juist die ambachtelijkheid nodig zijn om complexe vraagstukken aan te pakken, legt Trommel uit. Ambachtsmannen weten wat er wanneer moet gebeuren vanuit het ambacht dat (mede) in de praktijk is geleerd (Van Putten, 2020). Niet binnen vaste protocollen of richtlijnen, maar met volop ruimte voor praktische wijsheid en improvisatie.

Wanneer zorg en welzijn als productieproces worden ingericht komt vakmanschap in het nauw

Dit ‘doen wat nodig is’ staat vaak centraal in het werk en succes van klei­ne, vaak lokale en informele organisaties die actief zijn in het sociaal domein, zoals een buurttuin of een speeltuinvereniging. Wanneer zorg en welzijn als een productieproces worden ingericht komt het vakmanschap juist in het nauw (De Brabander, 2022).

Nieuwe rollen en functies ontstaan

In het verlengde van deze ontwikkeling zien we nieuwe functies en rollen ontstaan en sociaal werkers die actief zijn zonder dat je er een functietitel aan kunt hangen. Zoals bij Geestverwanten, een netwerk in Rotterdam-West dat zich richt op mensen met psychische kwetsbaarheid. Daar wordt niet gesproken in termen van professionals en bewoners, maar zijn alle werkers stuk voor stuk mensen die improviserend hun eigen ambacht vormgeven. Waarbij ze zichzelf steeds de vraag stellen wat goed doen is, los van kaders, protocollen en functies. Oftewel, de eigen professionele kennis inzetten zonder zichzelf te positioneren als professional.

Ook in andere sociaalwerkpraktijken zien we dit terug. Een sociaal werker vertelde ons dat ze wel een beschreven rol heeft, maar dat ze deze zelf heeft meegeschreven. Dit biedt haar de ruimte om zelf vorm en in­vulling te geven aan haar professionaliteit. Door het vormgeven van nieuwe rollen kan er beter ingespeeld worden op verschillende situaties en blijft er ruimte voor improviserend zoeken.

Op verschillende niveaus actief

De laatste jaren zien we steeds meer professionals die meerdere functies vervullen. Zoals beleidsambtenaar en POH’er (praktijkondersteuner huisarts, red.), jeugdwerker en social designer, docent en wijkteammedewerker, opbouwwerker en coördinator. Het actief zijn in verschillende domeinen geeft hen meer ruimte. Ruimte om, dankzij de meerdere rollen en functies, het eigen handelingsrepertoire te vergroten.

Het vervullen van meerdere functies en rollen biedt daarnaast de mogelijkheid om op verschillende (besluitvormings)niveaus actief te zijn. Door op zowel met beleid, management als uitvoering bezig te zijn, krijgen ‘overstijgend denken’ en ‘de complexiteit van het sociaal domein aan kunnen’ echt invulling.

Je bent van de uitvoering én je praat en denkt mee op ‘hogere’ niveaus

In zekere zin geeft dit ook invulling aan het politiserende karakter van sociaal werk, waarbij de complexiteit niet wordt vereenvoudigd maar juist wordt benoemd en geadresseerd (De Brabander, 2022). Een aspect dat, blijkt uit De grote raadpleging van het sociaal werk 2020 van Movisie, belangrijk wordt gevonden vanwege de grote, inhoudelijke invloed van beleidskaders op de werkpraktijk. Meerdere functies betekent in dit geval: je bent van de uitvoering én je praat en denkt mee op ‘hogere’ niveaus. Dit betekent dat je wat in de praktijk gebeurt direct op tafel kan leggen op het niveau van het beleid.

Doen wat nodig is kan alleen bij voldoende autonomie

Deze ontwikkelingen – toenemende ambachtelijkheid, meerdere rollen en nieuwe functies, die zelf invullen en combineren, en op meerdere niveaus meedoen – gaan gepaard met de nodige onzekerheid en rolspanningen. De kans bestaat dat het soms voelt alsof je ‘van alles’ bent of moet zijn en dat je je af en toe hardop afvraagt: ben ik in deze situatie nou de buurvrouw of de professional? En beschadig ik mijn burenrelatie als ik mezelf als professional opstel? Zeker wanneer rollen niet helemaal zijn uitgedacht, spelen dergelijke vragen die lastig te beantwoorden zijn.

Tegelijkertijd merkten we bijvoorbeeld binnen het netwerk Geestverwanten dat men steeds tot nieuwe inzichten kwam waardoor weloverwogen keuzes werden gemaakt over hoe te handelen. Dit samen zoeken naar ruimte om te doen wat nodig is, kan alleen als er voldoende autonomie is.

Wanneer we weer ruimte geven aan de autonomie van de sociaal (schaduw)werker voorkomen we niet alleen een verdere leegloop van het vak, maar zullen we ook beter in staat zijn om het hoofd te bieden aan complexe maatschappelijke vraagstukken.

David ter Avest (stadsgeograaf) en Ympkje Albeda (stadssocioloog) zijn als onderzoeker verbonden aan de Hogeschool Inholland. Dit artikel is gebaseerd op een hoofdstuk in het boek ‘Werken aan een meer rechtvaardige stad’, Hogeschool Inholland, 2021. 

 

Foto: Eliott Reyna (Unsplash.com)