COLUMN De biografie van het beroep sociaal werk

Historisch bewustzijn over de ontwikkeling van je beroep is een wezenlijk onderdeel van je beroepsidentiteit, schrijft Jan Willem Bruins.

Iedereen weet dat kennis van je persoonlijke levensloop een belangrijk onderdeel is van je identiteit. En waar die kennis vergeten of onbewust is, kan de (her)ontdekking daarvan tot belangrijke inzichten leiden over jezelf waarmee je in je volwassen leven je voordeel doet.

Zo iets geldt ook voor kennis van de levensloop van het beroep sociaal werker. Maar het belang daarvan wordt vaak veel minder gezien. In de beroepsopleidingen is steeds minder aandacht voor de geschiedenis van het beroep. En de werkpraktijken hebben steeds meer een ahistorisch karakter.

Schatkamers

Historisch bewustzijn over de ontwikkeling van je beroep is een wezenlijk onderdeel van je beroepsidentiteit. De onvolprezen pleitbezorger hiervan, wijlen Maarten van der Linde, geeft maar liefst zestien redenen om je in de geschiedenis van het sociaal werk te verdiepen: Willen weten – Begrijpen – Verklaren – Verbanden leggen – In ander perspectief plaatsen – Rekenschap afleggen – Beeldvorming corrigeren – Beeldvorming nuanceren – Gevoel voor proporties krijgen – Lessen trekken – Waarschuwen – Ontzenuwen – Ontmythologiseren – Inspireren – Verhalen vertellen – In ere houden.

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoekt opnieuw opties voor wettelijke erkenning van sociaal werk

Wie eens een avondje gaat grasduinen op de website van de Canon Sociaal Werk, een indrukwekkende schatkamer van de geschiedenis van het sociaal werk, zal al snel zien dat bij al die redenen goede voorbeelden te vinden zijn. Dat geldt ook voor een andere schatkamer, het recent door de BPSW gedigitaliseerde Tijdschrift voor Maatschappelijk Werk. Over veel actuele onderwerpen, zoals de kwaliteit van de beroepsontwikkeling, werd in het verleden al veel relevants geschreven. Een paar voorbeelden.

Kenniscultuur

Vanaf 1947 wordt er door de beroepsvereniging ingezet op een wettelijke erkenning van het sociaal werk. In een reeks beschouwingen in genoemd tijdschrift worden de mogelijkheden daartoe beschreven, waaronder het positieve advies van de toenmalige minister van Maatschappelijk Werk, Marga Klompé. Op dit moment onderzoekt het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) opnieuw de opties voor wettelijke erkenning. De kennis over de voorgeschiedenis van dit onderwerp is daarbij heel relevant. Zo zijn alle bezwaren die de Tweede Kamer in het verleden zag voor die wettelijke erkenning inmiddels weggenomen en lijkt niets meer die wettelijke erkenning in de weg te staan.

Er kon niet gerommeld worden met het niveau van de opleiding

De oude uitgaven van het Tijdschrift voor Maatschappelijk Werk zijn ook een rijke bron om te begrijpen hoe de beroepsvorming van sociaal werkers zich heeft ontwikkeld. De eerste honderd jaar stond vooral in het teken van de ontwikkeling van een bij de beroepsuitoefening passende kenniscultuur die zoveel mogelijk een wetenschappelijke grondslag moest hebben. De laatste 25 jaar stond vooral het experimenteren met onderwijskundige en didactische concepten centraal. Dat leidde ook tot de erodering van die zorgvuldig opgebouwde kenniscultuur, die momenteel hoogtij viert door de roep om geflexibiliseerde, gepersonaliseerde en vooral kortere onderwijstrajecten.

Kwakzalvers en beunhazen

Dit soort ontwikkelingen deed zich vroeger soms ook voor, maar werd dan met het oog op de noodzakelijke kwaliteit van de beroepsvorming zeer kritisch besproken. Zo schreef dr. F.J. de Jongh, directeur van de Amsterdamse opleiding in de jaren vijftig, bij de roep om kortere opleidingen dat de opleiding minimaal 3,5 jaar moest duren. Omdat men landelijke exameneisen voor de opleiding had vastgesteld, kon er niet gerommeld worden met het niveau van de opleiding. Hogescholen die dat wel deden, maakten zich schuldig aan het opleiden van ‘kwakzalvers en beunhazen’.

En een van de eerste directeuren van de Amsterdamse opleiding, Emilie Knappert, beschreef mooi waarom modieuze onderwijsconcepten die de vraag van de student als uitgangspunt nemen niet realistisch zijn: ‘Er zijn steeds slechts enkelen in wie de zuivere wetensdrang leeft. De meesten begeeren te weten om het nut. En om het ‘nut’ in te zien van theoretische kennis voor practischen arbeid, moet men wel ouder zijn of voldoende ervaring hebben, waardoor men aan de lijve voelt hoezeer de practijk lijdt door onkunde.’

Voor de geschiedenis van het sociaal werk is het een heuglijk feit dat steeds meer van dit soort bijzondere bronnen door het nieuwe Historisch Centrum Sociaal Werk ontsloten worden.

Jan Willem Bruins is directeur van de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk (BPSW)