Een maand geleden fietste ik naar de Hamerstraat in Amsterdam-Noord. Op een hoek van die onopvallende straat stond ooit de Draad en Kabelfabriek Amsterdam. Een fabriek waar mijn vader dagelijks heen fietste, door weer en wind, bijna veertig jaar lang. Niets herinnert er nog aan. De fabriek is gesloopt en heeft plaats gemaakt voor woningen. Mijn vader overleed lang geleden, twee jaar na zijn pensionering.
Onzichtbaar aanwezig
De meeste fabrieken en scheepswerven waar het staddeel zo rijk aan was, zijn gesloten en de traditionele fabrieksarbeider lijkt ook hier, zoals in veel voormalige industriegebieden, voorgoed van het toneel te zijn verdwenen. Arbeidssocioloog Fabian Dekker vertelt in zijn boek De onzichtbaren echter dat schijn bedriegt. Het aantal fabrieksarbeiders in ons land is weliswaar fors geslonken, maar ze zijn er nog steeds. Hoewel nog altijd onmisbaar, zijn ze wel minder zichtbaar geworden.
‘Praktisch opgeleiden zijn onzichtbaar geworden voor de theoretisch geschoolde elite’
Dat lot delen ze met circusartiesten en nachtwerkers. Gedrieën behoren zij tot een sociale klasse van praktische geschoolde, vaak ondergewaardeerde en laagbetaalde arbeiders die in de diplomademocratie nauwelijks gehoord en gezien worden.
Dekker: ‘Praktisch opgeleiden zijn onzichtbaar geworden voor de theoretisch geschoolde elite. De Tweede Kamer bijvoorbeeld bestaat al jarenlang vooral uit theoretisch geschoolden. De samenstelling van bestuurskamers van bedrijven is niet veel anders.
De onzichtbaarheid van circusarbeiders, nachtwerkers en fabrieksarbeiders gaat gepaard met grote onzekerheid. Economische onzekerheid – kan ik morgen mijn rekeningen nog wel betalen? - en culturele onzekerheid - hoeveel ruimte en respect blijft er over voor mijn vakmanschap?’
‘De fabrieksarbeiders protesteren met hun stem op radicaal-rechtse partijen vooral tegen de traditionele politieke elite’
U schrijft dat fabrieksarbeiders vanwege de ervaren onzekerheid vooral op radicaal-rechtse partijen stemmen, en circusartiesten en nachtwerkers veel minder. Vanwaar dat verschil?
‘Fabrieksarbeiders stemmen vooral op radicaal-rechtse partijen uit grote onvrede, over de uitholling van hun banen én vanwege hun culturele onzichtbaarheid. Circusartiesten en nachtwerkers zijn vaker zwevende kiezers. Hun stemgedrag wordt eerder bepaald door onzekerheid over hun inkomen dan door onzekerheid over hun werk en identiteit, hoewel ook bij nachtwerkers hun vakmanschap meer en meer onder druk staat.’
De radicaal-rechtse partijen waarop fabrieksarbeiders stemmen, staan allemaal een antimigratiebeleid voor. In uw boek staat echter ook dat diezelfde fabrieksarbeiders arbeidsmigranten vaak niet als problematisch ervaren: het zijn collega’s. Dat lijkt strijdig met elkaar.
‘Het is minder tegenstrijdig dan op het eerste gezicht lijkt. De Amerikaanse psycholoog Gordon Allport gaf met zijn contacthypothese aan dat interpersoonlijke contact tussen groepen wederzijds begrip kan verbeteren. Daar komt nog bij dat er vandaag de dag geen sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt. Integendeel, bedrijven in alle sectoren staan te springen om werknemers. Op de bouwplaats, in de haven en in de zorg zijn arbeidsmigranten al lang geen vreemde indringers meer. Ze zijn gewaardeerde en onmisbare collega’s zonder wie de Nederlandse economie waarschijnlijk al lang kreunend en steunend tot stilstand was gekomen.
De fabrieksarbeiders protesteren met hun stem op radicaal-rechtse partijen vooral tegen de traditionele politieke elite. Ze voelen zich door die elite gehoord noch gezien. De socioloog Kjell Noordzij observeerde in zijn proefschrift twee jaar geleden dat praktisch geschoolden en politici elkaar nauwelijks meer tegenkomen. De een is onzichtbaar voor de ander geworden.
‘Onzichtbaarheid leidt tot onderwaardering van ervaringskennis’
In de interviews die ik voor mijn boek heb gehouden, komt telkens naar voren dat alle praktisch geschoolden het gevoel hebben dat beleidsmakers en politici vooral maatregelen nemen die ze niet genomen zouden hebben als ze een beroep hadden gedaan op de kennis en ervaring van de praktisch geschoolde arbeiders. Onzichtbaarheid leidt tot een gevoel van onderwaardering.
Een andere verklaring voor het afwijkende stemgedrag binnen de groep van praktische geschoolde arbeiders, is dat de fabrieksarbeider meer last heeft van overbodige en contraproductieve regelgeving dan de circusartiest en de nachtwerker. De circusartiest - meestal een kleine zelfstandige – vindt toevlucht in zijn creativiteit en de nachtwerker in de relatief grote vrijheid van het werken op atypische uren.’
Als je je niet gehoord of gezien voelt, dan lijkt het voor de hand te liggen om gezamenlijk een vuist te maken om je zichtbaarheid te vergroten. Maar het tegendeel gebeurt: steeds minder werknemers zijn lid van een vakbond.
‘Van de Nederlandse werknemers is 40 procent flexwerker, in het verleden was de vakbond er niet echt voor mensen zonder een vast contract. De mantra van de bonden was lange tijd dat flex vast moest worden. Daarmee vervreemdden ze zich van een groot aantal praktisch geschoolde arbeiders.
‘Het is krankzinnig dat slechts 5 procent van de Tweede Kamerleden praktisch geschoold is’
Bovendien lijkt het alsof de vakbond het grote verhaal van haar bestaan vergeten is. Als je het solidariteitsverhaal niet langer over kunt brengen, hoe verbaasd mag je dan zijn dat mensen steeds meer in termen denken van what's in it for me. Wat levert het vakbondslidmaatschap míj op?
Overigens staat het bestaansrecht van de vakbond wat mij betreft nog steeds recht overeind. Coöperaties, netwerverbanden, burgerinitiatieven: ze brengen veel dingen in beweging, maar ontberen vaak massa. Daardoor krijg je allemaal silo's die naast elkaar bewegen en geen gemeenschappelijk ideaal of gemeenschappelijk doel hebben. Au fond staan ze vooral voor deelbelangen.’
Om de onzichtbaarheid van praktisch geschoolde arbeiders op te heffen, zou de vakbond weer terug naar haar wortels moeten terugkeren. Wat moet er politiek gebeuren?
‘Ik ben groot voorstander van een basisstelsel van sociale zekerheid. Dan heb ik het niet over ministelsel, dus geen Amerikaanse toestanden, maar over een systeem waarmee elke Nederlander voor het leven verzekerd is van de mogelijkheid tot scholing, ontwikkeling en een financieel vangnet. Het is vanuit democratisch oogpunt toch krankzinnig dat slechts 5 procent van de Tweede Kamerleden praktisch geschoold is.
‘Er moet een maatschappelijke diensttijd voor politici komen. Ze moeten verplicht wijken en bedrijven in’
Verder zou er een maatschappelijke diensttijd voor politici moeten komen. Politici moeten wat mij betreft verplicht de wijken en bedrijven in. En dan niet voor obligate bezoekjes van een paar verloren uurtjes, om, met helm op en laarzen aan, enthousiast handen te schudden van managers en vol bewonderende onwetendheid te kijken naar de een of andere glanzende machine waarvan ze bij god niet weten wat die precies kan, laat staan hoe en door wie die bediend wordt. Het klinkt misschien wat makkelijk, maar politici moeten de vleeswerkende en chemische fabriek of de haven weer in om de mensen die zij ook behoren te vertegenwoordigen, weer echt te leren kennen.
Ten slotte kunnen ook wij – de samenleving - helpen om de onzichtbaarheid van praktisch geschoolde arbeiders op heffen. Te beginnen door leerlingen in het primair onderwijs ook praktische vaardigheden aan te leren als onderdeel van het curriculum.
De onzichtbaarheid van praktisch geschoolde arbeiders hef je niet op door grote en flitsende communicatiecampagnes, maar door praktisch aan de gang te gaan. En, oh ja, ook door mensen fatsoenlijk voor hun inspanningen te betalen en door ze serieus te nemen. Daar past een andere functiewaardering bij.’
Jan van Dam is freelancejournalist