Buurtbewoners kunnen veel zelf, maar gemeenten moeten wel de voorwaarden creëren

Na de clash dit weekend tussen Tonkens-Duyvendak en Rotmans vandaag meer wetenschap over burgerinitiatieven: buurtbewoners maken zelf wel uit of zij zich organiseren om de buurttuin te onderhouden. Maar gemeenten doen er wel verstandig aan zelforganisatie te bevorderen.

Dat zelforganisatie niet is af te dwingen, houdt niet in dat gemeenten gedwongen zij op hun handen te zitten. Integendeel, ze kunnen bevorderen dat buurtbewoners gezamenlijk een probleem oplossen, een idee uitdragen of een initiatief uitvoeren. Voor het bevorderen van de juiste condities zijn er drie aangrijpingspunten: het microniveau -de individuele buurtbewoners-, het mesoniveau -de buurtgemeenschap- en het macroniveau, de (on)geschreven normen en waarden van de samenleving.

Microniveau

Bij het gezamenlijk aanpakken van een probleem of uitvoeren van een initiatief gaat het primair om de mate waarin buurtbewoners elkaar weten te vinden en hun competenties. Ofwel, in hoeverre bezitten buurtbewoners het vermogen om hun gezamenlijke kennis, zienswijzen en vaardigheden passend aan te wenden bij specifieke situaties. De competenties vormen een potentieel dat, geredeneerd vanuit het complexiteits-denken, meer is dan de som der delen.

Om collectief te handelen, moeten buurtbewoners beschikken over specifieke competenties gerelateerd aan een probleem, idee of initiatief. Het opzetten en onderhouden van een website voor burenhulp vraagt andere kennis en vaardigheden dan het aanpakken van parkeeroverlast of het organiseren van een buurtbarbecue, een plantjesmarkt of activiteiten voor een doelgroep. Voor collectief handelen is daarnaast een aantal generieke competenties nodig. Om individuele belangen en zienswijzen op één lijn te krijgen en effectieve acties uit te voeren, moeten betrokkenen het gesprek met elkaar aan kunnen gaan en rekening kunnen houden met diversiteit in belangen en zienswijzen. Tact, empathie, sensitiviteit, conflict oplossend vermogen en onderhandelen zijn eigenschappen en vaardigheden die onlosmakelijk met samenwerken verbonden zijn.

Om zelforganisatie te stimuleren, moet ook geïnvesteerd worden in economisch kapitaal. Dat laatste, bestaande uit inkomen en bezittingen, is een voorwaardenscheppende hulpbron voor individuele buurtbewoners om deel te kunnen nemen aan zelforganisaties. Hoewel geld niet noodzakelijk is om sociale contacten aan te gaan, legt een langdurig gebrek aan economisch kapitaal een zware druk op persoonlijke netwerken. Het gevolg is niet alleen financiële tegenspoed, maar ook moeilijkheden om anderen te ontmoeten en deel te nemen aan zelforganisaties.

Mesoniveau

Zelforganisaties zijn gebaat bij burgers die zelfredzaam zijn, aandacht voor elkaar en hun leefomgeving hebben en actief deelnemen aan de publieke zaak. Ook het adaptieve vermogen – het vermogen om mee te bewegen met veranderingen in de omgeving – is belangrijk voor burgers om zelf-organiserend te worden en blijven. Hoe nu kunnen in de buurt of wijk condities worden geschapen die het mogelijk maken dat bewoners zichzelf organiseren? Anders gesteld: is het mogelijk om te investeren in een robuuste basis van waaruit vormen van zelforganisatie als een buurtactiegroep, een speeltuinvereniging, een burenhulpcentrale, het gezamenlijk schoon houden van de leefomgeving, een burgerwacht en activiteiten voor ouderen en/of jongeren kunnen ontstaan? En is het mogelijk om te investeren in een basis van flexibiliteit zodat deze zelforganisaties in staat zijn om mee te bewegen met veranderingen in hun omgeving?

Het antwoord hierop is ja. Door te investeren in buurtgebonden sociale cohesie en buurtgebonden tolerantie kan een robuuste basis worden gecreëerd voor diverse vormen van zelforganisatie. En een basis van flexibiliteit kan worden gestimuleerd door te investeren in de aantrekkelijkheid van een buurt en door te investeren in een buurt overstijgende culturele verbondenheid.

Buurtgebonden sociale cohesie is de kleefkracht die een buurtgemeenschap bij elkaar houdt. Hier spelen twee componenten een rol: de mate waarin bewoners deelnemen aan het buurtleven door middel van sociale interactie, en consensus over de ongeschreven omgangsvormen in de buurt. Wanneer bewoners elkaar kennen en er stabiliteit in omgangsvormen is, wordt het voor bewoners makkelijker elkaar te vinden wanneer ze een probleem willen oplossen, visie willen uitdragen of initiatief willen opzetten en uitvoeren. Het stimuleren van ontmoetingen tussen bewoners – bijvoorbeeld door interventies als De Burgerkrachtgenerator – doet er dus toe.

Té sterke vormen van buurtgebonden sociale cohesie, daarentegen, kunnen leiden tot interne gerichtheid. Wanneer het sociale leven in te sterke mate binnen een buurtgemeenschap wordt vormgegeven, kan dit leiden tot afwijkende buurtculturen en tot geweld tegen buitenstaanders. In het laatste geval is er weliswaar sprake van een robuuste basis voor vormen van zelforganisatie (zoals knokploegen), maar tegelijkertijd van ongewenst adaptief vermogen.

Buurt-overstijgende culturele verbondenheid draagt bij aan het voorkómen van te sterke vormen van interne gerichtheid en zorgt ervoor dat de diversiteit in leefstijlen, religies, normen, waarden en gewoonten in de buitenwereld naar binnen worden gehaald. Bovendien bieden deze relaties toegang tot competenties en andere hulpbronnen die niet in het buurtnetwerk aanwezig zijn. Buurt-overstijgende culturele verbondenheid kan onder meer worden gestimuleerd door te investeren in (niet buurtgebonden) arbeids- en sportparticipatie.

Buurtgebonden tolerantie is de ruimte binnen een buurtgemeenschap voor andersdenkenden. Wanneer er in een buurt ruimte is voor andersdenkenden om deel te nemen aan zelforganisaties, is het waarschijnlijk dat er een divers palet aan competenties aanwezig is dat kan worden ingezet bij collectieve acties. Het gaat immers niet alleen om de mate van verbondenheid (cohesie) maar ook om het potentieel van die verbondenheid. Dit vraagt om bewoners die zich niet teveel met elkaar bemoeien, maar wel een werkbare balans vinden tussen afstand houden (tolerantie) en ervoor elkaar zijn wanneer dit nodig is (cohesie).

De aantrekkelijkheid van de buurt, ten slotte, refereert aan de ‘buurtenhiërarchie’: de plek die de ene buurt inneemt ten opzichte van andere buurten. Dit komt het meest expliciet tot uitdrukking op de woningmarkt. De mate van aantrekkelijkheid is een belangrijke factor in verhuisbewegingen en daarmee ook van invloed op de cohesie en tolerantie in de buurt en het economisch kapitaal en de diversiteit in competenties van buurtbewoners. Door te investeren in de aard en kwaliteit van de woningvoorraad, de publieke ruimte, voorzieningen, bevolkingssamenstelling, sociale samenhang en veiligheid kan de aantrekkelijkheid van de buurt worden gestimuleerd.

Macroniveau

Het macroniveau is het niveau van de (on)geschreven normen en waarden in de Nederlandse samenleving. Zij hebben een conditionerende invloed op zelforganisaties en individuen. Dit betekent echter niet dat er sprake is van top down controle: buurtgemeenschappen, zelforganisaties en individuen hebben immers een zekere autonomie en zelforganiserende eigenschappen. Zo kan een buurtgemeenschap altijd een knokploeg samenstellen om overlast gevende hangjongeren letterlijk de buurt uit te slaan, maar door de conditionerende werking van de (on)geschreven maatschappelijke normen en waarden ligt het vaak minder voor de hand dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. En zo kunnen we  ook met zijn allen vinden dat het goed is  dat we elkaar helpen en een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en veiligheid van onze buurt, maar beslissen individuele buurtbewoners uiteindelijk zelf of ze al dan niet actief worden en onder welke voorwaarden zij dat willen doen.

Op het macroniveau kan worden geïnvesteerd in een publieke moraal waarin zelfredzaamheid, zorg voor elkaar en de leefomgeving en bijdragen aan de publieke zaak vanzelfsprekend zijn. Dit kan door (stads)debatten of kleinschaligere bijeenkomsten te organiseren waarin aan bewoners zelf wordt gevraagd in wat voor type samenleving ze leven willen. Een publieke moraal is immers niet van bovenaf af te dwingen. Burgers dienen de publieke moraal telkens opnieuw te bevestigen, vanuit hun eigen vrijheid van denken en handelen.

Slotsom

Gemeenten en instellingen kunnen zelforganisatie bevorderen op 3 schaalniveaus. Op micro- en mesoniveau kunnen zij de voorwaarden creëren voor een klimaat waarin individuele buurtbewoners gemeenschappelijke interesses en gedeelde belangen ontdekken en vandaaruit effectieve acties opzetten om collectieve actie te ondernemen. Op het macroniveau ten slotte kunnen zij investeren in een publieke moraal waarin zelfredzaamheid, zorg voor elkaar en de leefomgeving en een bijdrage aan de publieke zaak centraal staan. Of zij zich daadwerkelijk organiseren, is en blijft uiteraard aan de buurtbewoners zelf.

Ivo Nienhuis is senior adviseur en onderzoeker verbonden aan Spectrum, partner met elan. Nienhuis doet onderzoek voor gemeenten, instellingen en de provincie Gelderland over zelforganisatie, burgerparticipatie, wijkgericht werken en het stimuleren van leefbaarheid in wijken en dorpen.