De economische recessie is alweer een tijd achter de rug en de publieke zorgen die deze periode meebracht lijken daarmee langzaam uit het collectieve geheugen te verdwijnen. Op het gebied van burgerparticipatie was er tijdens de recessie echter het nodige oproer. Immers, als burgers meer zelf moeten gaan doen met minder middelen, zijn het vooral de welgestelde hoogopgeleide burgers die dit op zich nemen. Althans zo luidde de verwachting. Snel en Engbersen stelden bijvoorbeeld dat met name in armere buurten bezuinigingen tot een terugloop in participatie zouden kunnen leiden en Kleinhans en collega’s benadrukten dat bewonersbedrijven in dergelijken buurten duurzame ondersteuning nodig hebben van staat en markt.
Of verschillen in burgerparticipatie inderdaad groter worden onder dergelijke omstandigheden is echter nauwelijks onderzocht. Een Britse studie vond dat tijdens het begin van de recessie de mate van alledaagse hulp en vrijwilligerswerk inderdaad sneller daalden in regio’s met een lagere sociaaleconomische status. Daarbij wezen de auteurs erop dat maatschappelijke organisaties in de armere regio’s van Groot-Brittannië sterk afhankelijk zijn van overheidssteun, en dat juist op deze steun bezuinigd is tijdens de crisis.
Ongelijkheid tussen arme en rijke buurten nam juist af
Mede hierom onderzochten wij op meer lokaal niveau, de stad Rotterdam, of een soortgelijke trend waar te nemen is. Op basis van het Wijkprofiel, een grootschalig survey-instrument van de gemeente, keken we hoe de betrokkenheid bij buurtkwesties en deelname aan vrijwilligerswerk zich ontwikkelden tijdens de economische recessie. Daarbij stuitten we op een verrassend patroon: tussen 2008 en 2013 nam de ongelijkheid in burgerparticipatie tussen arme en rijke buurten juist af.
In de rijkste buurten nam de burgerparticipatie met een paar procentpunten af en in de armste buurten bleef het participatieniveau min of meer of gelijk. Ter illustratie: in de rijkste buurten daalde de participatiegraad van ongeveer 30 tot 31 procent naar 26 tot 27 procent en in armste buurten nam deze licht toe ongeveer 20 procent (figuur 1 en 2). Hoewel er dus aanzienlijke verschillen tussen buurten bestaan, lijkt het schrikbeeld dat economisch slechte tijden ongelijkheden vergroten in dit geval onjuist.
Hoe meer problemen in de buurt, des te actiever de bewoners
Het is op zijn minst opvallend te noemen dat we een trend naar minder ongelijkheid in burgerparticipatie waarnemen, terwijl velen het tegenovergestelde verwachtten. We bieden hier een aantal mogelijke verklaringen voor dit opmerkelijke resultaat.
Ten eerste zagen we dat wanneer mensen problemen in de buurt ervaren, ze een hogere kans hebben om actief te zijn. Tegelijkertijd nam tijdens de crisis het aantal ervaren problemen in de buurt vooral toe in armere buurten. Het is dus aannemelijk dat de participatie in armere buurten op peil bleef vanwege de ervaren problemen in de buurt.
Voorspelde kans op vrijwilligerswerk Rotterdam 2008-2013
Figuur 1.
Voorspelde kans buurtbetrokkenheid Rotterdam 2008-2013
Figuur 2.
Mensen trekken zich mogelijk terug uit sportverenigingen
Ten tweede bestaat er veel variatie in het soort vrijwilligerswerk dat mensen verrichten. In rijkere buurten zet men zich vaker in voor de sportclub, terwijl in armere buurten men vaker actief is in het buurthuis of de buurtvereniging.
Ons vermoeden is dat mensen tijdens de economische crisis zich eerder terugtrekken uit het sportverenigingsleven, omdat de urgentie voor participatie in dit soort omgevingen minder groot is. Sportverenigingen richten zich immers op vrijetijdsbehoeftes, waar buurthuizen en -verenigingen zich eerder richten op de sociale behoeftes van bewoners.
Tegenprestatiebeleid draagt bij aan meer participatie
Ten derde is sinds 2011 in Rotterdam het alom bekende beleid van de Tegenprestatie geleidelijk ingevoerd (tegenwoordig bekend als Prestatie010). Dit beleid richt zich erop om mensen in de bijstand te activeren om zich in te zetten voor de maatschappij, bijvoorbeeld via een lokaal initiatief.
De Tegenprestatie is stapsgewijs ingevoerd, beginnend in de armere buurten van Rotterdam waar tevens de meeste werklozen en bijstandsontvangers wonen. Het is dus mogelijk dat de participatie in deze buurten licht is toegenomen, of tenminste niet afgenomen, als een gevolg van het Tegenprestatiebeleid. In onze cijfers zien we in ieder geval een toename van vrijwilligerswerk onder de werklozen tijdens de recessieperiode.
Sociaal zwakkere buurten werden bij bezuinigingen ontzien
Een vierde mogelijkheid is dat de organisatie-infrastructuur in armere delen van Rotterdam het meest is ontzien tijdens de recessie. Organisaties zoals buurthuizen, bibliotheken, scholen en lokale verenigingen zijn belangrijk om participatie van bewoners te faciliteren. Een groot deel van deze organisaties is tevens afhankelijk van overheidssteun. Tijdens de crisis moest er worden bezuinigd, waardoor sommige organisaties verdwenen of moesten inkrimpen. Uit beleidsdocumenten van de gemeente blijkt echter dat zoveel mogelijk is geprobeerd om sociaal zwakkere buurten te ontzien in deze bezuinigingsoperatie.
Er lijkt hier een duidelijk contrast te bestaan met de Britse context, waar organisaties in armere regio’s het moesten ontgelden. Voor Rotterdam is het aannemelijk dat, vergeleken met rijkere buurten, de organisatie-infrastructuur in armere buurten meer intact is gebleven. Omdat organisaties essentieel zijn voor participatie, zijn de verschillen tussen buurten daardoor ook kleiner geworden.
Sociaal beleid is belangrijk voor burgerparticipatie
Uit onze studie zijn een aantal lessen te trekken voor beleid en wetenschap. De resultaten suggereren dat sociaal beleid een belangrijke rol kan spelen in het vormgeven van burgerparticipatie. Hoewel we niet in staat waren deze verklaring direct te toetsen, lijkt het erop dat de participatie in armere buurten op peil is gebleven mede door een evenwichtige verdeling van de bezuinigingslasten tijdens de recessie.
Een blijvende investering van de overheid in maatschappelijke organisaties en initiatieven is daarom nodig om ongelijke effecten zoals in Groot-Brittannië te voorkomen. Daarnaast blijkt uit onze studie dat empirisch onderzoek nodig is om publieke ‘mythes’ te bevestigen of ontkrachten. De veelgehoorde zorgen over toenemende ongelijkheid in participatie blijken namelijk niet altijd waar te zijn.
Gijs Custers is promovendus sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en verricht onderzoek naar stedelijke ongelijkheid. Deze bijdrage is gebaseerd op het artikel The economic recession and civic participation: the curious case of Rotterdam’s civil society, 2008–2013 van G.J. Custers, G. Engbersen en E. Snel (2019) in The British Journal of Sociology, 2019. Een andere versie van dit artikel verscheen eerder in Maasstad aan de monitor (2019).
Foto: Philip Mallis (Flickr Creative Commons)