#29 Collectief kijken blijkt blinde vlek van wijkteams

Serie

Nabij is beter. Decentraal denken en doen

In samenwerking met KING (Kwaliteits Instituut Nederlandse Gemeenten) en de VNG halen Pieter Hilhorst en Jos van der Lans verhalen en ervaringen op over de vraag of de decentralisaties op de werkvloeren van de samenleving daadwerkelijk de vernieuwing op gang brengen die ze hebben beloofd. Elke twee weken rapporteren zij daarover op socialevraagstukken.nl en nodigen zij mensen uit om mee te denken.
Wijkteams komen in 9 van de 10 gevallen niet toe aan het inschakelen van informele hulpbronnen in de wijk. Ze hebben het te druk. Volgens Pieter Hilhorst en Jos van der Lans zit er echter een fundamentele weeffout in de samenstelling van de meeste wijkteams.

Er melden zich steeds meer sceptici die menen dat vrijwilligers het werk van sociale professionals overnemen. Veel gemeenten zijn daarop uit, volgens deze criticasters. We lazen zelfs een voorbeeld van een gemeente die de hulpverlening wilde laten verrichten door vrijwilligers die daartoe apart werden getraind en zelfs een contract moesten ondertekenen waarin ze beloofden niet met derden (anders dan de leden van het sociaal wijkteam) te spreken over de problemen van de cliënten. Uiteraard hoefde deze scholing niet als vrijwilligers ‘een opleiding sociaal werk hebben gevolgd en/of gepensioneerd hulpverlener zijn’. Bij nadere inspectie van dit tamelijk desastreuze voorbeeld bleek de gemeente fictief en waren er dus ook geen vrijwilligers die dit over hun kant hadden laten gaan.

Het voorbeeld is tekenend voor een opkomende bezorgdheid voor wat als trend tot deprofessionalisering wordt aangeduid, waarin vrijwilligers sociale professionals verdringen en gemeenten louter om financiële redenen dit proces stimuleren. Het is, met alle respect, meer een angstbeeld dan realiteit. Natuurlijk zijn er plekken (bibliotheken, buurthuizen), waar gemeenten liever vrijwilligers naar voren schuiven dan betaalde krachten in dienst houden, maar in het front van de sociale wijkteams en de hulpverlening komen we deze professionele vrijwilligers eigenlijk maar mondjesmaat tegen. Daar maken professionals nog volop de dienst uit.

Sterker, soms zou je hopen dat er juist wat meer burgers of bewoners betrokken zouden raken bij het werk van sociale professionals in de wijkteams. Dat is immers een van de beloften van de decentralisaties. Om het nog maar eens in onze eigen woorden samen te vatten: ‘Belofte 5: De decentralisaties geven vorm aan andersoortige en gelijkwaardige verhoudingen tussen professionals en burgers/amateurs (sociale netwerken, informele zorg).

Verbinden met de wijk, daar komt het niet van

Daar komt namelijk nog maar bitter weinig van terecht. Uit een onderzoek van Movisie, het Nederlands Jeugd instituut (Nji) en Vilans, waarover Binnenlands Bestuur op 18 november rapporteerde, blijkt dat de professionals van de sociale wijkteams in negen van de tien gevallen niet toekomen aan het inschakelen van andere hulpbronnen in de buurt of de wijk. Daarvoor ontbreekt hen de capaciteit oftewel ze hebben het te druk met alles wat er aan hulpvragen op hun bordje komt. De top vier van zaken waar de sociale wijkteams niet aan toekomen luidt: 1. Outreachend werken; 2. Het organiseren van nuldelijnszorg, informele netwerken, buurthulp; 3. Preventief werken, vroegsignalering; 4. Het ondersteunen en faciliteren van collectieve voorzieningen in de wijk.

Kortom: eigenlijk alle facetten van het werk waarvoor professionals anderen nodig hebben en waarvoor zij zich dus moeten verbinden met wat er in de wijk is, komen binnen de sociale wijkteams onvoldoende uit de verf. Dat is niet niks. Ligt dat alleen aan het gebrek aan capaciteit van de teams, zoals de onderzoekers lijken te suggereren? Dat lijkt ons een wat al te gemakkelijke verklaring. Er is meer aan de hand. Veel meer.

Gerekruteerd uit hulpverleningsorganisaties

Wat zich hier vooral wreekt, is dat in vrijwel het hele land voor de samenstelling van de wijkteams gerekruteerd is uit bestaande hulpverleningsorganisaties. De sociale professionals van de wijkteams komen uit organisaties als Mee, instellingen voor maatschappelijk werk, de opvang, de jeugdzorg. Het zijn nagenoeg allemaal mensen die uit een professionele traditie stammen waarin hun caseload bestaat uit de optelsom van één-op-één contacten met hun cliënten. De verhuizing naar een sociaal wijkteam betekent niet dat ze automatisch in een andere professionele modus terecht komen, al zeker niet als al hun nieuwe collega’s uit dezelfde traditie stammen.

Bij wijze van grap hebben we in de pioniersfase van de sociale wijkteams weleens geopperd dat elk sociaal wijkteam verplicht zou moeten worden om op zijn minst twee opbouwwerkers in de gelederen op te nemen. Ze moeten namelijk als collega’s aanwezig zijn om in de alledaagse besprekingen ook het perspectief van andere interventies aan de orde te laten komen. Juist opbouwwerkers moeten in staat worden geacht om verbindingen te maken waar de wijkteams nu gewoon niet op komen omdat het niet in hun referentiekader voorkomt.

Er werd wat lacherig gedaan over ons opbouwwerkquotum, maar nu lijkt toch steeds duidelijker te worden dat de scheiding van op individuele problemen gefocuste zorgprofessionals en meer collectief georiënteerde buurtprofessionals een bedreiging vormt voor de belofte van goede samenwerking tussen professionals en vrijwilligers, tussen professionele en maatschappelijke ondersteuning.

We lijken eerder een grote reeks wijkloketten voor problemen geopend te hebben dan activerende buurtplatforms waar bewoners en professionals elkaar vinden om iets voor elkaar en de buurt te betekenen. Dat is een ernstige weeffout. Wij kennen daardoor ook nauwelijks wijkteams die met de buurt en bewoners in overleg treden over wat ze doen, welke prioriteiten er worden gekozen en waar en op welke manier er kan worden samengewerkt. Laat staan dat er bewust gezocht wordt hoe een wijkteam zich in en naar de wijk toe kan verantwoorden over haar werkzaamheden.

Beleidsmatig wensdenken

Het onderliggende probleem is dat we kennelijk wel weten welke formatie er op de been gebracht moet worden om individuele hulpvragen tegemoet te treden, maar dat we geen idee hebben wat er nodig is om betrokkenheid in de buurt te organiseren en te verbinden met zoiets als een wijkteam. Als je de beleidsnota’s over het sociale domein leest, krijg je weleens de indruk dat dat spontaan zal moeten gebeuren, dat vrijwilligers zich juichend melden bij het wijkteam, dat ze op de stoep staan om de door de sceptici zo gevreesde deprofessionalisering handen en voeten te geven.

Helaas blijkt dat een vorm van beleidsmatig wensdenken die de beloftes van de decentralisaties zeker niet dichter bij de realiteit zal brengen. Wie burgers een plek wil geven in de publieke verantwoordelijkheden van onze verzorgingsstaat zal moeten nadenken over de condities waarop dat gestimuleerd kan worden, over het type professionals die dat in goede banen kunnen leiden, over het belonen en waarderen van bewoners en hun initiatieven, over kwaliteit, over verantwoording, over nieuwe sociale ondernemers in de wijk, veelal zzp’ers, en wat zij kunnen bijdragen.

Dat denken is in de enorme operatie die de decentralisaties in de gemeentelijke sociale domeinen hebben veroorzaakt nauwelijks op gang gekomen. Het denken in nieuwe collectiviteiten en sociale initiatieven is zodoende uitgegroeid tot de blinde vlek van de transitie binnen het sociaal domein...

2017 en 2018 worden de jaren van het wijkopbouwwerk

Is het daarvoor nu te laat? Nee hoor. We hebben namelijk sinds jaar en dag welzijnswerkorganisaties die zich op dit punt kunnen heruitvinden. Ze zijn in de transitie van het sociale domein de laatste jaren leeggezogen, financieel zijn de duimschroeven aangedraaid, ze hebben gebouwen moeten sluiten, delen van het personeel zijn verkast naar de wijkteams – het moet geen pretje zijn geweest om als bestuurders leiding te geven aan deze organisaties-in-het-defensief.

Maar willen we serieus de dimensie van burgerbetokkenheid, van samenwerking tussen formele en informele zorg, van maatjesprojecten en netwerkmobilisatie tot wasdom laten komen dan kunnen we niet heen om de opbouwwerkachtige kwaliteiten die nog altijd in het welzijnswerk liggen opgesloten. Want vanzelf gaat het niet, en aan de sociale wijkteams kunnen we het – zo blijkt – zeker niet overlaten. Waren 2015 en 2016 de jaren van de sociale wijkteams, dan moeten 2017 en 2018 de jaren worden van het wijkopbouwwerk.

Want als we daar niet in investeren dan zouden de fraaie beloftes van de decentralisaties weleens op naargeestige verliesposten kunnen uitdraaien.

Pieter Hilhorst is politicoloog en publicist, tot maart 2014 was hij wethouder in Amsterdam; Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en publicist. In januari verscheen Nabij is beter II. Over het inlossen van de beloften van de decentralisaties, te downloaden of te bestellen op: www.kinggemeenten.nl.

Foto: Madeleine Burleson (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 3815 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (9)

  1. Beste Jos en Pieter,

    Het is duidelijk dat de wijkteams moeite hebben met het betrekken van vrijwilligers/actieve bewoners bij het oplossen van vraagstukken in de wijk. Jullie geven aan dat 9 van de 10 wijkteams hier niet in slagen. Weten jullie ook wie die 10% is die daar wel in slaagt en hoe zij dit doen? Wanneer hier succesfactoren uit gehaald worden, kunnen andere wijkteams (gemeenten/welzijnsorganisaties) ook een stuk concreter met deze uitdaging aan de slag gaan…. Pakken jullie de handschoen op om ook juist de succesverhalen eens in kaart te brengen?

  2. In Den Haag Mariahoeve werkt het wel goed, omdat ze integraal werken en denken en innovatie van onderop al vorm krijgt. Het is één van de paradepaardjes van WIN (werken in netwerken).

  3. In Zuidplas werkt een sociaal team ingebed in een groot netwerk van andere zorgaanbieders. Al van voor de verkiezingen werken we met een klein groepje vrijwilligers uit de politieke partijen eraan om de decentralisatie te volgen. We interviewen deelnemende partijen en organiseren vanuit de interviews een bijeenkomst waarbij de lokale politici van verschillende partijen uitgenodigd zijn. Dat levert elke keer weer goede gesprekken op en herkenning en contacten. We hebben al eens een keer 3 sociale teams gehad die met elkaar in gesprek gingen in een binnenkring waardoor de lokale politieke omgeving meer zich kreeg en ook de professionals. Onze laatste bijeenkomst was met het sociale team en alle partners die actief zijn in de jeugdzorg. Daarbij hadden we ook vrijwilligers uit de Molukse en Marokkaanse kring uitgenodigd om mee te kijken en te denken. Deze gesprekken ondersteunen de ontwikkelingen en de samenleving kijkt mee. In het begin was men huiverig, maar nu is het een goede vorm van met elkaar de ontwikkeling te volgen en bij t sturen.

  4. Goed artikel over de essentie en toegevoegde waarde van opbouwwerk in de samenleving van vandaag de dag! Hieronder een ervaring op persoonlijke titel.

    Toen ik begin 2016 op zoek was naar werk, heb ik onder andere ook bewust gesolliciteerd vanuit opbouwwerkervaring bij de Arnhemse sociale wijkteams. Na enig pushwerk kon ik twee teamleiders spreken, die uit de hulpverlening bleken te komen. Aangegeven dat ik geen hulp-zorgverlener ben, maar wel van waarde ben voor de langetermijnsoplossingen. Namelijk vanuit kennen en gekend worden in de wijk toewerken naar collectieve oplossingen en realisatie. Dit werd toen echter nog totaal niet ingezien cq. begrepen (ondanks dat het op papier al opdracht was van de wijkteams) en werd afgewezen. Naar mijn idee dat we elkaars taal niet begrepen.
    Inmiddels lijken eind 2016 de Arnhemse wijkteams wel te willen gaan toewerken richting collectieve oplossingen en realisatie. Ofwel, het leerproces en voortschrijdend inzicht doen hun werk in verloop van tijd. Wellicht ligt daar ook een sleutel hoe het opbouwwerk (vanuit een net iets ander uitgangspunt, maar wel van absoluut toegevoegde waarde) kan worden doorgezet in Arnhem in plaats van de kille sanering die het nu staat te wachten de komende jaren.

  5. Wat een heerlijk artikel! Een mooi pleidooi voor de waarde van het opbouwwerk in het wijkteam. In gemeente Medemblik zijn drie (opbouwwerk) collega’s aan de slag gegaan met een innovatieve methodiek: de Sociale WijkAgenda. Drie wijkteams hebben drie werkwijzen ontwikkeld waarmee burgers echt bereikt worden en de wijkteamleden breder leren kijken en handelen. Het wijkteam krijgt hiermee zicht op de veerkracht in een wijk. Doordat er drie verschillende werkwijzen zijn ontwikkeld, welke zijn aan te passen aan de lokale situatie, is maatwerk mogelijk. Het is een mooie concrete tool om inwoners te bereiken en een echt naar ze te luisteren. Ik mocht deze werkwijzen volgen en in kaart brengen. Dat is bijna gereed! De uitdaging is nu om andere wijkteams en sociale professionals deze werkwijzen aan te mogen leren en ze te mogen coachen.

  6. in Schiedam zitten er gewoon opbouwwerkers in het wijk team (wot) wat ze doen verschilt weer per team maar ze doen vooral opbouwwerk. ik ben nu twee jaar lid van het wot als opbouwwerker en het bevalt goed. hier is het wijk team dan ook zeer laagdrempelig en naast de gewone aanvragen komen er ook mensen gelijk binnen op onze locatie. deur staat zoveel mogelijk open in ieder geval een dagdeel per dag. ,

  7. Ik heb zelf jarenlang gewerkt als opbouwwerker en heb deze ervaring meegenomen naar mijn huidige functie als coördinator van een tweetal sociale wijkzorgteams in den haag. Ik herken het beeld dat wordt geschetst maar ten dele. Omdat elke stad de wijkteams op een hele andere manier heeft ingericht vind ik vergelijking lastig.
    Voor de situatie in Den Haag geldt dat wij ons vanuit de sociale wijkzorgteams richten op de doelgroep 18+, multiproblematiek en regieverlies. Bewoners die enkelvoudige problemen hebben worden niet door ons bezocht, maar worden geholpen door welzijnswerkers (ook opbouwwerkers) icm vrijwilligers. Ook vanuit het sociaal wijkzorgteam proberen we waar mogelijk een connectie te maken met vrijwilligers die een onderdeel van de oplossing kunnen vormen voor de heftige problematiek die er speelt bij mensen die wij zien. Omdat de situatie vaak erg complex is proberen we in te zetten op een combi van hulp door professionals en vrijwilligers. En dit doen we niet omdat het inzetten van vrijwilligers een goedkopere oplossing is/lijkt, onze afweging is vooral dat vrijwillige inzet vaak veel laagdrempeliger is voor degene met problemen (ervaringsdeskundigen of buurtbewoners komen over het algemeen veel makkelijker binnen) en vaak een duurzaam effect heeft. Het zijn niet enkel vrijwilligers uit de buurt, het zijn ook vrijwilligers die zich hebben aangesloten bij stedelijke zelforganisaties die bijv vanuit hun cultuur, geloof of ervaringsdeskundigheid werken. Dat de samenwerking vanuit professionals op zorggebied met vrijwilligers nog een stuk kan worden verbeterd daar ben ik het zeker mee eens, maar dat het maar in 10% van de wijkteams in Nederland gebeurt kan ik me niet voorstellen.
    Ik ben heel benieuwd naar goede voorbeelden elders in het land en vooral ook voorbeelden die vanuit vrijwilligers zelf komen. Hoe ervaren zij de samenwerking met zorgprofessionals en wat hebben zij nodig om hun expertise nog beter/gerichter in te kunnen zetten?
    Tot slot vind ik dat hier een prachtige kans ligt voor opbouwwerkers om het thema zorg in de wijk op de agenda te zetten en pro-actief verbindingen te leggen.

  8. Ik snap de strekkking niet helemaal. Aan de ene kant is de inzet van veel vrijwilligers ‘desastreus’, en aan de andere kant worden vrijwilligers te weinig ingezet. Ik ben van mening dat de hyperprofessionalisering (professionals helpen bij problemen) juist leidt tot een verkilling van de sociale cohesie. Waarom kunnen bewoners elkaar niet helpen? Het maakt de verbinding in de wijk veel sterker, het geeft mensen zingeving en leidt tot een gezondere samenleving.

  9. Hier sluit zich een cirkel! Destijds, toen Erop af! Van Jos van der Lans verscheen, was ik een vervend voorstander van opbouwwerk en maakt ik me grote zorgen dat Erop af! het welzijnswerk weer in de heroïsche rol van probleem gedreven helper zou brengen. Ondertussen ben ik door de ontwikkelingen in het sociaal domein (hoezo sociaal als het zich niet met andere ongelijksoortige domeinen verbindt?) tot een andere overtuiging over sociaal (maatschappelijk?) werk en het opbouwwerk gekomen. Sociaal werk vindt z’n legitimatie in het oplossen van problemen (casuïstiek). Dat is een fundamenteel andere inspanning dan activering en mensen relevant maken voor zichzelf en anderen. Willen sociaal werkers effectief zijn in hun unieke bijdrage, dan moet die niet uitgebreid, vermengd en verweven worden met activerende taken. Als we dat wel doen worden ze ineffectief of overwerkt. We houden onszelf voor de gek als we menen dat probleem georiënteerdheid en inspiratie in 1 rol verenigd kunnen worden. Dan wordt het “inspiratie om te helpen”, en dat werkt vaak niet activerend. Activerende inzet moeten door anderen worden verricht en sociaal werkers moeten hun inzet daarmee sterk gaan verbinden. Terechte constatering dat dat nu onvoldoende gebeurd. Maar door de fixatie van het welzijnswerk op zorg en ondersteuning is voor activering en samenlevingsopbouw in mijn context een veel interessanter alternatief opgedoken dan de opbouwwerker. We noemen het de maatschappelijke aanjager/verbinder. Veelal op vrijwillige basis, een vaak capabele hoogopgeleide burger die zijn hoge potentieel onvoorwaardelijk (dus niet gecorrumpeerd door een subsidierelatie) ter beschikking stelt aan maatschappelijk rendement. Als het aan mij ligt gebruiken we “opbouwwerk” alleen nog als een attenderend begrip voor de inzet van maatschappelijke aanjagers/verbinders en doen we ons best om hun randvoorwaarden te verbeteren.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.