Slachtoffers van mensenhandel vallen buiten de boot

De meeste landen in de EU koppelen verblijf, hulp en opvang aan slachtoffers van mensenhandel aan medewerking in een strafprocedure. Daardoor blijven deze slachtoffers vaak verstoken van beschermingsmaatregelen. Conny Rijken legt uit waarom dat anders moet én kan.

Tijdens de migratieroute zijn risico’s voor vluchtelingen en migranten om slachtoffer te worden van praktijken van uitbuiting en mensenhandel groot. Zij zijn vaak een lening of schuld aangegaan die afbetaald moet worden of komen tijdens de migratieroute in geldgebrek omdat mensensmokkelaars exorbitant hoge bedragen vragen. Wat aanvankelijk begint als een proces van mensensmokkel kan op deze manier ontaarden in mensenhandel, namelijk waar sprake is van dwang en uitbuiting.

Ook wanneer mensen oorlogsgeweld ontvluchten en zonder financiële middelen in een ander land belanden, zijn zij genoodzaakt genoegen te nemen met onderbetaling, lange werkdagen, of arbeid tegen kost en inwoning. Bij vrouwen en jonge meisjes wordt de penibele situatie waarin zij zich bevinden misbruikt om hen te dwingen tot seksuele dienstverlening. Door een complete afwezigheid van mogelijkheden om in levensonderhoud te voorzien en zorg te dragen voor kinderen is er voor hen geen andere manier dan in te gaan op dergelijke voorstellen. Zo worden migranten en vluchtelingen slachtoffer van mensenhandel.

Ervaringen van slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting tellen niet mee

Wanneer zij vervolgens in Europa of Nederland belanden, spelen deze ervaringen nauwelijks een rol in de beslissing over verblijf en bescherming ondanks internationale verplichtingen. Dit heeft verschillende redenen, ten eerste worden deze ervaringen vaak niet gedeeld in een asielprocedure of als migranten in contact komen de autoriteiten. Het is belangrijk dat zowel ambtenaren bij de immigratie- en naturalisatiedienst als bij politie en justitie zich bewust zijn van het bestaan van deze praktijken en weten dat dit reden is om de beschermingsmaatregelen te activeren. Dit gebeurt vaak niet.

Ten tweede is samenwerking door het slachtoffer met politie en justitie in een strafprocedure, behoudens een beperkte uitzondering, een voorwaarde om in aanmerking te komen voor deze beschermingsmaatregelen. Wanneer de mensenhandel heeft plaatsgevonden in landen als Sudan, Libië, Jordanië of Libanon dan is de kans dat een strafrechtelijke procedure wordt gestart nihil. Dit komt doordat Nederland vaak geen jurisdictie heeft of er geen belang bij heeft dat wat in deze landen heeft plaatsgevonden in Nederland wordt vervolgd. Ook kan het zijn dat de mensenrechtensituatie zo slecht is dat samenwerking niet mogelijk is. Daardoor is er geen strafrechtelijke procedure en kan dus niet worden voldaan aan de voorwaarde en blijft het slachtoffer verstoken van de nodige bescherming.

Anderen doen er alles aan om buiten het gezichtsveld van autoriteiten te blijven

Een derde reden ontstaat wanneer migranten of vluchtelingen zonder geldig verblijfsrecht verblijven in een land. Zij zullen er alles aan doen om buiten het gezichtsveld van de autoriteiten te blijven en zodoende blijft ook hun slachtofferschap, en de daarop gebaseerde bescherming, buiten het bereik.

Een vierde reden komt voort uit het stereotype beeld dat we hebben van slachtoffers van mensenhandel. We zien hen vaak als zielige, willoze en hulpbehoevende, vrouwelijke slachtoffers. Dit beeld klopt meestal niet met de migranten en vluchtelingen die tijdens de, soms vrijwillig gekozen, migratieroute slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.

Uitbesteden migratiecontrole en gebrek aan solidariteit verergeren de situatie

Het huidige Europese beleid gericht op het externaliseren van migratiecontrole, het tegenhouden van migranten in derde landen, en het gebrek aan solidariteit tussen de EU-lidstaten om Griekenland en Italië op een duurzame manier te hulp te schieten, verergeren de situatie. De externalisering houdt migranten en vluchtelingen in een land waar wellicht geen asielprocedure is of waar ze misschien het risico lopen om teruggestuurd te worden naar een land waar zij mogelijk vrezen voor vervolging, onmenselijke behandeling of foltering. Dit roept vragen op in hoeverre de EU of EU-lidstaten verantwoordelijk gehouden kunnen worden als dit een gevolg is van het externaliseringsbeleid.

De situatie in Griekenland en Italië is zorgelijk omdat zich in deze landen een groot aantal ‘ongedocumenteerden’ bevindt die kwetsbaar zijn voor praktijken van misbruik en uitbuiting. Alleen al in Griekenland wordt het aantal ‘ongedocumenteerden’ in 2015 door Eurostat geschat op 900.000. Ook hier rijst de vraag welke verantwoordelijkheden er zijn voor deze landen, andere EU-lidstaten en de EU als organisatie.

Loskoppelen van slachtofferschap en strafprocedure

Gelukkig zijn er ook positieve ontwikkelingen te melden. Zo wordt een aanpassing besproken van de Dublinverordening die bepaalt dat het land waar migranten en vluchtelingen de EU binnenkomen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. Daardoor kon een ongelijke verdeling binnen Europa ontstaan. De voorgestelde aanpassing moet leiden tot een automatische overheveling van migranten en vluchtelingen als een land de maximale capaciteit heeft bereikt.

Met betrekking tot de voorwaardelijkheid van beschermingsmaatregelen voor slachtoffers van mensenhandel worden in Nederland de eerste stapjes gezet om te komen tot een multidisciplinaire advisering over slachtofferschap die niet gekoppeld is aan een strafrechtelijke procedure. Daarnaast zijn er nog andere mogelijkheden te bedenken die kunnen bijdragen aan een oplossing. Zo gaan er stemmen op om slachtoffers van mensenhandel aan te merken als vluchteling en hen daarmee toegang te geven tot bescherming op grond van het vluchtelingenverdrag.

Ook zouden we verder moeten nadenken over ‘geïnformeerde terugkeer’ waarbij we de wens van sommige vluchtelingen en migranten om terug te keren naar het land van herkomst aangrijpen om hen voor te bereiden op een rol in de wederopbouw van hun land en het leveren van een bijdrage aan democratiseringsprocessen.

Conny Rijken is werkzaam bij INTERVICT van de Tilburg Law School. Dit artikel is gebaseerd op haar oratie Victimisation through migration’ ter aanvaarding van de leerstoel Mensenhandel en Globalisering aan de Universiteit van Tilburg.

Foto: Astrid Westvang (Flickr Creative Commons)