Als jongeren extreem worden, zegt dat ook iets over de samenleving

Niet iedere jongere sluit zich om dezelfde reden aan bij de jihad. En lang niet allemaal gaan ze in Syrië vechten. Om het contact met de ‘geradicaliseerde’ jongeren te herstellen, moet de samenleving naast hen gaan staan en hen niet, zoals nu, alleen maar bestraffen of begeleiden.

Politici en mediavertegenwoordigers beweren dat jihadstrijders ‘gewoon aangepakt’ moeten worden, zonder dat ze enig idee hebben om wie het gaat en wat het effect zal zijn. Ze gebruiken te pas en te onpas het label ‘radicalisering’ voor jongens die de gewapende strijd in Syrië en Irak oppakken én voor sympathisanten en mensen die vermoedelijk de verkeerde kant op zouden kunnen gaan. Ook sommige adviseurs en onderzoekers voeden de polarisering tussen de ‘gewone’, ‘gezonde’ samenleving en de ‘extremistische’ jongens. In een twistgesprek met Amy-Jane Gielen pleitte Hans Werdmölder er onlangs bijvoorbeeld voor om jihadstrijders het Nederlanderschap af te pakken.

Hij vond dat dat ‘duidelijkheid’ bracht. Gielen was terecht sceptisch over het voorstel van Werdmölder. Maar ook zij stapte in de valkuil van het idee dat ‘radicalisering’ een adequaat overkoepelend concept is. Uit haar betoog blijkt geen poging tot werkelijk begrijpen. Volgens haar is er geradicaliseerd, dus moet je de-radicaliseren. Ze wil aan de slag met een aanpassingsideaal: ‘radicale’ jongeren terugbrengen, wellicht tot een liberaal en gematigd gedachtegoed. Dit kan ik slechts een mildere versie van Werdmölder noemen. De realiteit is echter te complex voor een simpele ‘één probleem, één oplossing-benadering’.

Slachtoffers en doordenkers

De jongens, veelal in of net uit de pubertijd, die mee (willen) doen met de jihad vormen geen groep en zijn lang niet allemaal ‘religieus-radicaal’. Ze komen op verschillende manieren in contact met initiatieven waardoor ze militante acties eventueel goedkeuren of zelfs uitvoeren. Er zijn jongens die op zoek naar adrenaline-kicks een reis naar het Midden-Oosten overwegen. Weer anderen zijn onder de indruk geraakt van verhalen van gewiekste wervers over ‘echte rechtvaardigheid’ en ‘de goede manier van leven’. Jongerenwerker Hicham Darif vergeleek deze jongeren op Radio 1 onlangs met slachtoffers van loverboys. De jongeren worden eerder gevoelsmatig verleid dan overtuigd met argumenten.

Zowel de sensatiezoekers als de loverboy-achtige slachtoffers hebben meestal slechts oppervlakkige religieuze kennis. De verklaring voor hun gedrag vinden we dan ook niet in extremistische ideologieën maar eerder in specifieke interacties waarin ze worden opgezweept en kicks en andere emotionele beloningen krijgen voor wat ze doen. Dat is vergelijkbaar met hoe jongeren verleid worden tot steeds riskantere vormen van straatcriminaliteit.

Er zijn ook jongeren die we niet als hulpeloos verleide slachtoffers kunnen zien. Dat zijn degenen die flink hebben doorgedacht over hoe we er als maatschappij voor staan en wat (een specifieke vorm van) de islam daaraan zou kunnen doen. Veel van deze jongeren zoeken actief online en bij mentoren naar religieuze verdieping, sociologische maatschappijkritiek en rechtvaardiging voor verbeteringsacties op religieuze grondslag. Sommige van die acties en grondslagen kunnen geweld daarbij als optie of noodzaak zien, andere niet.

Tot slot zijn er jongeren die combinaties vertonen van de eerder genoemde categorieën waardoor categorisering nog lastiger wordt. En dan hebben we het nog niet over mensen die door pathologische neigingen tot geweld aangetrokken worden tot de zogenaamde jihad. En de licht verstandelijk beperkten die veel sneller dan anderen in de categorieën sensatiezoekers en loverboy-achtige slachtoffers kunnen belanden. Het hier gegeven overzicht is niet volledig, maar het geeft wel een indicatie van de diversiteit.

Herstel verbinding tussen jongeren en samenleving

Uit een vereenvoudigd beeld van ‘radicalisering’ en ‘jihad’ komen discussies voort over ‘begeleiden of straffen.’ Een schijnbare tegenstelling want zowel begeleiden als straffen gaat over het eenzijdig interveniëren van instanties die denken te weten wat goed is voor de jongeren en hun families. In plaats van te twisten over wat beter is, begeleiden of straffen, zouden Werdmölder en Gielen hun kennis en netwerk beter kunnen inzetten om het beoordelingsvermogen van betrokkenen (de jongeren, hun families, instanties) te verruimen. Die kunnen dan hun beslissingen onderbouwen over wie wanneer en hoe gestraft zou moeten worden, wie op welke manier begeleid zou kunnen worden, en wie wellicht beide nodig heeft.

Straf en (gedwongen) begeleiding zijn beide gericht op aanpassing. Om verder te komen, moeten we erkennen dat er een verbroken verbinding is, die hersteld moet worden. Dat vraagt om inspanning van de jongeren én van de omgeving. Als jongeren extreem worden en wij hen niet meer herkennen als deel van ons, zegt dat iets over hen. Het zegt echter ook iets over wat wij als samenleving hebben laten gebeuren en wie wij als samenleving (willen) zijn. Een straf als burgerschap afpakken, bevestigt dat de jongeren er nooit bij hebben gehoord. Begeleiden zegt dat ze moeten veranderen om erbij te horen. Waarbij? Een maatschappij waar ze een beetje aan de onderkant mogen bungelen? Een samenleving die passief toekijkt of negeert wat er elders aan ellende plaatsvindt?

We zouden meer moeten reflecteren op de rollen en inbreng van meerdere betrokkenen, om te begrijpen wat er speelt voordat we met beleidsnota’s, plannen van aanpak en trajecten komen. Ook zouden we een voorbeeld kunnen nemen aan Amsterdamse jongerenwerkers als Fatima Zohra-Hadjar, Ibrahim Wijbenga en Hicham Darif die bewust in contact blijven met de jongens, zonder zich als autoriteit op te stellen die hun vertelt hoe de wereld ‘echt’ in elkaar zit. Deze jongerenwerkers staan naast de jongens en durven met hen een wereld in te kijken die complexer is dan velen willen toegeven.

Sebastian Abdallah is docent Culturele en Maatschappelijke Vorming aan de Hogeschool van Amsterdam en medewerker bij ‘Youth Spot’. Dit is een verkorte weergave van het artikel dat verscheen in het winternummer van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

 

Reactie Amy Jane Gielen

In zijn reactie op mijn twistgesprek met Hans Werdmölder verwijt Sebastian Abdallah mij gebrek aan reflectievermogen en dat ik ‘simpele’ oplossingsrichtingen aandraag die geen recht doen aan motivaties van jongeren voor vertrek richting Syrië of Irak. Ook zou ik voorbij gaan aan de rol die professionals, zoals jongerenwerkers, hierin zouden kunnen spelen.

In zijn argumentatie doet Abdallah precies wat hij mij verwijt − het simplificeren van de werkelijkheid door te stellen dat de-radicaliseren, gelijkstaat aan iemand een gematigd en liberaal islamitisch alternatief aanbieden. Een de-radicaliseringstraject, in Europees verband, (exit-programma) omvat veel meer. Sterker nog, van sommige exit-programma’s maakt religie helemaal geen deel uit. Het Deense voorbeeld dat ik in het twistgesprek aanhaalde, legt juist geen nadruk op religie. Daar is eerder sprake van een re-socialisatietraject waarbij een individu hulp krijgt van een professional, bijvoorbeeld een jongerenwerker, bij het vinden van een baan en een woning en daarnaast door een psycholoog wordt begeleid.

Wezenlijk verschil over betekenis van het concept radicalisering

Ik ben het met Abdallah eens als hij zegt dat er geen eenduidig profiel is van een ‘jihadist’. Ik accentueer in mijn lezingen en publicaties altijd de diverse motivaties van jongens, maar ook (!) meiden, bekeerlingen en gezinnen om naar Syrië of Irak te vertrekken. Ook noem ik het belang van eerstelijnswerkers. Met wetten alleen gaan we dit probleem niet oplossen, wel met (preventieve) inzet van professionals, families en gemeenschappen, waarbij maatwerk essentieel is.

Hoewel voor sommigen wellicht een semantische discussie, verschillen Abdallah en ik wel wezenlijk over de betekenis van het concept radicalisering. Er zijn vele definities van radicalisering, maar een gangbare definitie is: een groeiende bereidheid van een persoon of groep om diep ingrijpende veranderingen van de samenleving en de democratische rechtsorde, al dan niet op ondemocratische of gewelddadige wijze, na te streven en/of te ondersteunen. Een dergelijke definitie gaat veel verder dan Abdallah’s conceptualisatie waarin radicalisering wordt beschouwd als anders zijn dan de norm (‘radicaal anders’). Concreet zet hij daarmee een ‘radicaal’ neer als iemand die z’n Nikes verruilt voor een djelleba. In tegenstelling tot wat Abdallah lijkt te denken, beschouw ik zo iemand niet als radicaal, maar als iemand die z’n (religieuze) identiteit verkent en kiest voor een orthodoxere geloofsinterpretatie.

De beste aanpak is dan inderdaad in contact te blijven met zo een jongere en deze niet te veroordelen. Maar als, zoals Abdallah lijkt te suggereren, deze aanpak ook zou moeten worden gebruikt voor jongeren die zich daadwerkelijk bij IS hebben aangesloten en wellicht oorlogsmisdaden hebben gepleegd (waaronder genocide en seksslavernij ), vind ik dat getuigen van weinig realiteitszin. Voor die laatste doelgroep is vervolging de enige mogelijke optie. Voor degenen die zich ‘slechts’ hebben aangesloten bij een terroristische organisatie maar geen misdaden hebben begaan, is een andere aanpak nodig die mijns inziens veel omvattender moet zijn dan wat Abdallah voorstelt: intensieve individuele begeleiding zoals bijvoorbeeld in het Denemarken wordt toegepast.

Amy-Jane Gielen is politicoloog en auteur van het boek Radicalisering en identiteit. Zij onderzoekt en adviseert sinds 2007 op het gebied van radicalisering, www.agadvies.com.