Signaleren van extremisme: jongerenwerkers varen op eigen kompas

Jongerenwerkers hebben een cruciale rol toegewezen gekregen in het bestrijden van terrorisme. Ze zijn er echter niet voor opgeleid en moeten bij gebrek aan duidelijke maatstaven handelen op basis van hun eigen waardeoordeel. Daarbij is het de vraag of sociale professionals überhaupt als agenten van sociale controle moeten optreden.

In de laatste jaren is, behalve in de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de strafrechtketen en het politieapparaat, ook lokaal geïnvesteerd in het monitoren van geesteshoudingen die de maatschappij zouden kunnen ontwrichten. Lokale instanties hebben de verantwoordelijkheid gekregen om zorgwekkende ontwikkelingen rondom radicalisme en extremisme vroegtijdig te signaleren. Jongerenwerkers zijn daarbij een belangrijke schakel geworden in het verwerven van informatie omtrent extremisme.

Extremisme en radicalisering worden door elkaar gehaald

Om de monitorende taak te kunnen vervullen, wordt de frontlinie van lokale professionals idealiter bepaalde kennis en kunde bijgebracht omtrent radicaliseringprocessen, (gewelddadig) extremisme en terrorisme. In de praktijk mag de gemeente zelf bepalen hoe ze de bijscholing organiseert. Hoewel vaak ondersteund door de nationale overheid, zit er veel variatie in de inhoud, duur en kwaliteit van de aangeboden trainingen.

Daarnaast worden er zeer verschillende definities gebruikt van de termen ‘radicalisering’ en ‘extremisme’. Bovendien wordt er ook geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen de termen radicalisering en (gewelddadig) extremisme. Terwijl dit onderscheid wel van belang is, daar radicalisering op zich geen bedreiging is voor de maatschappij, terwijl gewelddadig extremisme, wat  gekoppeld is aan geweld of andere onwettige handelingen, dat wel is.

Geen duidelijke taak voor de jongerenwerker

Daarnaast is er ook geen duidelijke omschrijving van de taak die jongerenwerkers zouden moeten uitvoeren. De Nationale Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid geeft zelf een cryptische omschrijving van hoe de opdracht voor ‘detectie’ moet worden gezien:

‘Dit is geen simpele opgave, omdat veel persoonlijke uiterlijkheden en religieuze gedragingen overlappen met niet-gevaarlijke islamitische uitingen. Ervan uitgaande dat radicalisering een afwijking van de norm betreft, is de opdracht om deze afwijking zo vroeg mogelijk te herkennen. Dat is echter alleen mogelijk als de norm bekend is.’

Conflicterende taken

BVJong: de beroepsvereniging van het kind- en jongerenwerk geeft aan dat jongerenwerkers hun vermoedens van radicalisering eigenlijk niet goed kunnen toetsen, omdat de justitiepartners te happig zijn op namen van de jongeren en meteen dreigen te labelen.

Om deze reden ervaart ook zeker de helft van de jongerenwerkers uit het onderzoek het daadwerkelijk overdragen van namen aan de (gemeentelijke) veiligheidsketen als een moreel dilemma. Sommige respondenten benoemen dit ook letterlijk zo. Het knaagt hierbij dat ze het risico lopen om het contact met de jongere kwijt te raken en daarmee het ‘lot’ van de persoon in kwestie uit handen geven.

Over het algemeen vinden jongerenwerkers het lastig om te beslissen waar de ondergrens ligt om melding te maken binnen de veiligheidsketen. Dat kan zijn bij een ‘netwerkregisseur’, een ambtenaar Orde- en Veiligheid, een politiefunctionaris, of een contactpersoon bij een ‘meldpunt’. Zij voelen zich onzeker over wanneer en hoe te reageren op radicalisering. De grens waar hun verantwoordelijk ligt is ook niet duidelijk, en dit schept verwarring.

Bij vroegsignalering varen jongerenwerkers op eigen kompas

In de praktijk ontbreekt het de jongerenwerkers dus aan maatstaven om ‘afwijkend extremistisch gedrag’ te signaleren. Ze hebben geen tools of vaste methodiek, maar handelen op basis van hun eigen normen en waarden, perspectief en gevoelens. Daarnaast blijkt uit ons onderzoek dat ook de privé-achtergrond van de werker een bepalende factor is in hoe zij het risico van mogelijk extremisme bezien.

Als er sprake is van signalen die wijzen op handelingen omtrent geweld, wapens, uitreizen of aansluiting bij extremistische groepen (virtueel of real-time) dat melden de jongerenwerkers sowieso. Hiervoor gebruiken zij ‘de kortste lijn’ binnen hun netwerk.

Er valt echter een opvallend onderscheid te bespeuren als het gaat om het signaleren van afwijkend gedachtegoed. Het lijkt er namelijk sterk op dat de ‘persoonlijke bagage’ die een jongerenwerker met zich meebrengt, bepalend is voor de keuze om een persoon bekend te maken binnen de veiligheidsketen.

Vroegsignalering wordt beïnvloed door persoonlijke achtergrond

Diegenen die in hun eigen verleden zelf een ‘intensieve’ identiteitsontwikkeling of -crisis hebben doorgemaakt reageren anders. Zo gaven jongerenwerkers die zelf een zekere ‘knowhow’ hebben op basis van religieuze verdieping - ervaring met een immigrantenverleden of aanraking met justitie door criminaliteit - aan ‘zo lang mogelijk’ te wachten met het doorgeven van namen binnen de veiligheidsketen.

Dezelfde groep beschouwt ook het aanhangen van een ‘ideologie’ (door middel van interactie op social media naar aanleiding van de berichtgeving in de media of ontwikkelingen in de politiek etc.) minder snel als zorgwekkend. Zij zetten het gedrag vaak af als ‘onwetendheid’ en ‘een zoektocht naar identiteit.’ De aanleiding hiervoor is dat ze naar eigen zeggen ‘begrijpen’ wat zo’n jongere beweegt, omdat ze zelf door een bepaalde ‘identiteitsontwikkeling’ of ‘crisis’ zijn gegaan.

Jongerenwerker: bang om een mensenleven te schaden

De ondergrens om melding te maken lijkt voor een aantal jongerenwerkers vrij hoog te liggen, omdat ze bang zijn om een ‘mensenleven te schaden’. Ze lijken er - bewust of onbewust -  eerst zoveel mogelijk aan te doen om de ‘zoektocht’ van de jongeren naar identiteit te ‘begeleiden’, hetzij door hen de ‘ernst’ of ‘mogelijke gevolgen’ van hun standpunten in te laten zien, hetzij door hen ‘te bewegen in een andere richting’. Zij zien daarin meer een functie als ‘rolmodel’ of het geven van ‘tegengeluid’ en ze omschrijven deze taak als ‘sturend’ en ‘coachend’. Pas als ze het ‘gevoel hebben dat de jongere aan ze ontglipt’, zullen zij overgaan tot melding binnen de veiligheidsketen.

De overige jongerenwerkers, die een vrij neutraal verleden met zich meebrengen, zeggen over deze ‘vormende’ rol veel sneller: ‘dat is mijn taak niet’. Ze lijken daarom veel sneller een beroep te doen op de gedeelde verantwoordelijkheid van het team en het ‘netwerk’ waarbinnen ze werken. Zodoende heeft het er alle schijn van dat veel sneller besloten wordt om ‘signalen’ door te geven aan personen binnen de veiligheidsketen. Dat verantwoorden ze ook met het argument dat hun hoofdtaak ook eigenlijk een signalerende is:  ‘dat is mijn werk’. Verder kunnen ze ook niet gaan: ‘dat past niet binnen mijn taakomschrijving’.

Risico’s van het inzetten van jongerenwerkers

Jongerenwerkers lijken in de huidige situatie onvoldoende geëquipeerd om (gewelddadig) extremisme op lokaal niveau te signaleren. Door het ontbreken van een methodisch kader, leunt de oordeelsvorming waarschijnlijk vooral op de individuele perceptie van de problematiek.

Diverse terrorismedeskundigen stellen daarnaast dat er bij het inzetten van lokale organisaties en individuen tegen terrorisme rekening moet worden gehouden met het verschil tussen leefwereld en systeemwereld. Voorkomen moet worden dat door de focus op monitoring van de samenleving binnen een orde- en veiligheidsframe iedere afwijking in gedrag, uitingen en uiterlijk - van met name islamitisch jongeren - als een potentieel probleem weggezet. Zoals Jenkins (2017), één van de bekendste terrorismedeskundigen en senior-adviseur van onderzoeksinstituut RAND, onlangs nogmaals benadrukte in een blog, kan dit sociaalpsychologische reacties met zich meebrengen die op hun beurt weer negatieve gevolgen hebben voor bijvoorbeeld het gevoel van ‘veiligheid’, ‘gelijkwaardigheid’ en ‘solidariteit’ - de kernwaarden van de Nederlandse samenleving. Dan rest de vraag: Waar liggen de grenzen? Wat is ethisch wel en wat niet geoorloofd? En vooral: hoe gaan professionals met deze soms levensgrote dilemma's om?

Aangezien gemeenten zelf kiezen voor verschillende vormen van organisatie, aansturing en invulling van de veiligheidsketen, is het extra belangrijk dat de norm voor het tegengaan van extremisme helder wordt bepaald, zodat mensen niet onterecht worden gelabeld en daarmee gestigmatiseerd.

Het gevaar van stigmatisering door (overheid)instanties en sociale ketenpartners is dat mensen het vertrouwen verliezen in de autoriteiten van de landen waarin zij leven. Dit zou processen van radicalisering, extremisme en/of terrorisme juist in de hand werken door een gevoel van onrecht en devaluatie.

Annemarie van de Weert is als onderzoeker verbonden aan het Kenniscentrum Sociale Innovatie. Voor het lectoraat Toegang tot het Recht voert ze drie complementerende praktijkstudies uit naar preventieve beleidsvoering binnen gemeenten om (gewelddadig) extremisme te voorkomen.

Quirine Eijkman is lector Toegang tot het Recht bij de Hogeschool Utrecht en senior-onderzoeker & docent Veiligheid & Rechtsstaat en. Zij is het voormalige hoofd Politieke Zaken & Persvoorlichting bij Amnesty International Nederland en was tevens communicatie-surveillance adviseur voor Amnesty International.

Dit stuk is gebaseerd op de verkenning: Annemarie van de Weert & Quirine Eijkman (2017), De Nederlandse Jongerenwerker over de Wirwar van het Signaleren van Radicalisering versus Extremisme op Lokaal Niveau, Kenniscentrum Sociale Innovatie, Utrecht: Hogeschool Utrecht.

Foto: rh2ox (Flickr Creative Commons)