Er melden zich steeds meer sceptici die menen dat vrijwilligers het werk van sociale professionals overnemen. Veel gemeenten zijn daarop uit, volgens deze criticasters. We lazen zelfs een voorbeeld van een gemeente die de hulpverlening wilde laten verrichten door vrijwilligers die daartoe apart werden getraind en zelfs een contract moesten ondertekenen waarin ze beloofden niet met derden (anders dan de leden van het sociaal wijkteam) te spreken over de problemen van de cliënten. Uiteraard hoefde deze scholing niet als vrijwilligers ‘een opleiding sociaal werk hebben gevolgd en/of gepensioneerd hulpverlener zijn’. Bij nadere inspectie van dit tamelijk desastreuze voorbeeld bleek de gemeente fictief en waren er dus ook geen vrijwilligers die dit over hun kant hadden laten gaan.
Het voorbeeld is tekenend voor een opkomende bezorgdheid voor wat als trend tot deprofessionalisering wordt aangeduid, waarin vrijwilligers sociale professionals verdringen en gemeenten louter om financiële redenen dit proces stimuleren. Het is, met alle respect, meer een angstbeeld dan realiteit. Natuurlijk zijn er plekken (bibliotheken, buurthuizen), waar gemeenten liever vrijwilligers naar voren schuiven dan betaalde krachten in dienst houden, maar in het front van de sociale wijkteams en de hulpverlening komen we deze professionele vrijwilligers eigenlijk maar mondjesmaat tegen. Daar maken professionals nog volop de dienst uit.
Sterker, soms zou je hopen dat er juist wat meer burgers of bewoners betrokken zouden raken bij het werk van sociale professionals in de wijkteams. Dat is immers een van de beloften van de decentralisaties. Om het nog maar eens in onze eigen woorden samen te vatten: ‘Belofte 5: De decentralisaties geven vorm aan andersoortige en gelijkwaardige verhoudingen tussen professionals en burgers/amateurs (sociale netwerken, informele zorg).’
Verbinden met de wijk, daar komt het niet van
Daar komt namelijk nog maar bitter weinig van terecht. Uit een onderzoek van Movisie, het Nederlands Jeugd instituut (Nji) en Vilans, waarover Binnenlands Bestuur op 18 november rapporteerde, blijkt dat de professionals van de sociale wijkteams in negen van de tien gevallen niet toekomen aan het inschakelen van andere hulpbronnen in de buurt of de wijk. Daarvoor ontbreekt hen de capaciteit oftewel ze hebben het te druk met alles wat er aan hulpvragen op hun bordje komt. De top vier van zaken waar de sociale wijkteams niet aan toekomen luidt: 1. Outreachend werken; 2. Het organiseren van nuldelijnszorg, informele netwerken, buurthulp; 3. Preventief werken, vroegsignalering; 4. Het ondersteunen en faciliteren van collectieve voorzieningen in de wijk.
Kortom: eigenlijk alle facetten van het werk waarvoor professionals anderen nodig hebben en waarvoor zij zich dus moeten verbinden met wat er in de wijk is, komen binnen de sociale wijkteams onvoldoende uit de verf. Dat is niet niks. Ligt dat alleen aan het gebrek aan capaciteit van de teams, zoals de onderzoekers lijken te suggereren? Dat lijkt ons een wat al te gemakkelijke verklaring. Er is meer aan de hand. Veel meer.
Gerekruteerd uit hulpverleningsorganisaties
Wat zich hier vooral wreekt, is dat in vrijwel het hele land voor de samenstelling van de wijkteams gerekruteerd is uit bestaande hulpverleningsorganisaties. De sociale professionals van de wijkteams komen uit organisaties als Mee, instellingen voor maatschappelijk werk, de opvang, de jeugdzorg. Het zijn nagenoeg allemaal mensen die uit een professionele traditie stammen waarin hun caseload bestaat uit de optelsom van één-op-één contacten met hun cliënten. De verhuizing naar een sociaal wijkteam betekent niet dat ze automatisch in een andere professionele modus terecht komen, al zeker niet als al hun nieuwe collega’s uit dezelfde traditie stammen.
Bij wijze van grap hebben we in de pioniersfase van de sociale wijkteams weleens geopperd dat elk sociaal wijkteam verplicht zou moeten worden om op zijn minst twee opbouwwerkers in de gelederen op te nemen. Ze moeten namelijk als collega’s aanwezig zijn om in de alledaagse besprekingen ook het perspectief van andere interventies aan de orde te laten komen. Juist opbouwwerkers moeten in staat worden geacht om verbindingen te maken waar de wijkteams nu gewoon niet op komen omdat het niet in hun referentiekader voorkomt.
Er werd wat lacherig gedaan over ons opbouwwerkquotum, maar nu lijkt toch steeds duidelijker te worden dat de scheiding van op individuele problemen gefocuste zorgprofessionals en meer collectief georiënteerde buurtprofessionals een bedreiging vormt voor de belofte van goede samenwerking tussen professionals en vrijwilligers, tussen professionele en maatschappelijke ondersteuning.
We lijken eerder een grote reeks wijkloketten voor problemen geopend te hebben dan activerende buurtplatforms waar bewoners en professionals elkaar vinden om iets voor elkaar en de buurt te betekenen. Dat is een ernstige weeffout. Wij kennen daardoor ook nauwelijks wijkteams die met de buurt en bewoners in overleg treden over wat ze doen, welke prioriteiten er worden gekozen en waar en op welke manier er kan worden samengewerkt. Laat staan dat er bewust gezocht wordt hoe een wijkteam zich in en naar de wijk toe kan verantwoorden over haar werkzaamheden.
Beleidsmatig wensdenken
Het onderliggende probleem is dat we kennelijk wel weten welke formatie er op de been gebracht moet worden om individuele hulpvragen tegemoet te treden, maar dat we geen idee hebben wat er nodig is om betrokkenheid in de buurt te organiseren en te verbinden met zoiets als een wijkteam. Als je de beleidsnota’s over het sociale domein leest, krijg je weleens de indruk dat dat spontaan zal moeten gebeuren, dat vrijwilligers zich juichend melden bij het wijkteam, dat ze op de stoep staan om de door de sceptici zo gevreesde deprofessionalisering handen en voeten te geven.
Helaas blijkt dat een vorm van beleidsmatig wensdenken die de beloftes van de decentralisaties zeker niet dichter bij de realiteit zal brengen. Wie burgers een plek wil geven in de publieke verantwoordelijkheden van onze verzorgingsstaat zal moeten nadenken over de condities waarop dat gestimuleerd kan worden, over het type professionals die dat in goede banen kunnen leiden, over het belonen en waarderen van bewoners en hun initiatieven, over kwaliteit, over verantwoording, over nieuwe sociale ondernemers in de wijk, veelal zzp’ers, en wat zij kunnen bijdragen.
Dat denken is in de enorme operatie die de decentralisaties in de gemeentelijke sociale domeinen hebben veroorzaakt nauwelijks op gang gekomen. Het denken in nieuwe collectiviteiten en sociale initiatieven is zodoende uitgegroeid tot de blinde vlek van de transitie binnen het sociaal domein...
2017 en 2018 worden de jaren van het wijkopbouwwerk
Is het daarvoor nu te laat? Nee hoor. We hebben namelijk sinds jaar en dag welzijnswerkorganisaties die zich op dit punt kunnen heruitvinden. Ze zijn in de transitie van het sociale domein de laatste jaren leeggezogen, financieel zijn de duimschroeven aangedraaid, ze hebben gebouwen moeten sluiten, delen van het personeel zijn verkast naar de wijkteams – het moet geen pretje zijn geweest om als bestuurders leiding te geven aan deze organisaties-in-het-defensief.
Maar willen we serieus de dimensie van burgerbetokkenheid, van samenwerking tussen formele en informele zorg, van maatjesprojecten en netwerkmobilisatie tot wasdom laten komen dan kunnen we niet heen om de opbouwwerkachtige kwaliteiten die nog altijd in het welzijnswerk liggen opgesloten. Want vanzelf gaat het niet, en aan de sociale wijkteams kunnen we het – zo blijkt – zeker niet overlaten. Waren 2015 en 2016 de jaren van de sociale wijkteams, dan moeten 2017 en 2018 de jaren worden van het wijkopbouwwerk.
Want als we daar niet in investeren dan zouden de fraaie beloftes van de decentralisaties weleens op naargeestige verliesposten kunnen uitdraaien.
Pieter Hilhorst is politicoloog en publicist, tot maart 2014 was hij wethouder in Amsterdam; Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en publicist. In januari verscheen Nabij is beter II. Over het inlossen van de beloften van de decentralisaties, te downloaden of te bestellen op: www.kinggemeenten.nl.
Foto: Madeleine Burleson (Flickr Creative Commons)