Eigenlijk ben ik boos. Boos op de welzijnsinstellingen, boos op overheden en ambtenaren, boos op bewoners en boos op mijzelf en mijn collega’s. Boos op welzijnsinstellingen omdat ze veel te weinig van zich laten horen, terwijl er al lang, op zijn zachtst gezegd, kritiek is op hun vakgebied. Boos omdat ze veel te weinig voor hun vak staan. Omdat ze directe opdrachten aannemen die indruisen tegen de eigen professionaliteit en omdat ze zich intern niet buigen over de eigen taboes en valkuilen. Boos op overheden omdat ze de welzijnspartners steeds meer beschouwen als onderdeel van het eigen instituut die ze naar hartenlust te pas en te onpas kunnen inzetten of niet. (Deel)gemeenten maken geen keuze, maar dat is ook kiezen. Kiezen voor profilering en scoren, processen kosten tijd, terwijl nu alles in een projectencaroussel van een jaar maximaal moet worden gepropt.
Welzijnswerkers worden op een zijspoor gerangeerd
Nee, zegt Jet Bussemaker, de vrijwilligers moeten de welzijnswerkers gaan vervangen. Ik ben geen knip voor mijn neus waard en mijn opleiding en jarenlange ervaring ook niet als straks een gemiddelde vrijwilliger mijn werk in de wijken overneemt. En dan bedoel ik niet het takenpakket dat mij gniffelend wordt toebedeeld: het organiseren van activiteiten en wegwijs maken van bewoners. Ik vind dat op zijn zachts gezegd een belediging voor mij en mijn medeprofessionals. Waar is onze trots? Het trots zijn op je vak? Waar is onze kracht? Wellicht is het ook aan ons om duidelijker de vruchten van ons werk te formuleren.
Misschien is het voor een gemeente niet meer ‘in’ om belangenloze professionals in te zetten die het beleid soms in de weg staan. Professionals die mondige burgers ‘opvoeden’ om meer inspraak en zeggenschap te eisen over interventies in hun wijk. Misschien staan institutionele belangen veel hoger op de agenda.
Ik ben boos op bewoners. Omdat die zich niet laten horen als er over welzijnswerkers gesproken wordt. Voor veel doelgroepen zijn de politieke besluiten van een deelraad een ver-van-mijn-bedshow.
Het welzijnsbestel is rot, stellen Nico de Boer en Jos van der Lans in hun bijdrage van 28 april. Ik kan voor een deel mee met die redenering, want de opbouwwerker, even specifiek, komt niet altijd toe aan het uitoefenen van zijn kerntaak, namelijk het verbinden van het maatschappelijke en het politieke met de leefwereld van bewoners en het zich inzetten voor het verbeteren en versterken van de civil society. Waarin vrijwilligers kunnen doen wat de welzijnswerker niet moet doen.
Zowel burgers als welzijnswerkers zijn nodig
Volgens Pascal van Wanrooy, in Zorg en Welzijn Magazine, is vernieuwend welzijn niet het vervangen van betaald personeel door vrijwilligers. Het welzijnswerk vraagt om competenties en vakmanschap die vrijwilligers niet bezitten. Amen. Niet omdat die welzijnsprofessional nou zo goed is en de vrijwilliger zo slecht. Nee, omdat werken aan leefbaarheid van wijken zonder beiden niet kan. Maar wel ieder met zijn eigen rol en verantwoordelijkheid.
Ik begrijp soms het alom ‘heilig verklaren van burgers en hun inzet’ ook niet. Daarom ben ik ook eigenlijk boos op Nico de Boer en Jos van der Lans. Tijdens hun zoektocht moet de keerzijde van de ‘heilige burger‘ toch ook naar voren zijn gekomen? Burgers die, als welwillende, maar heerszuchtige wijkburgemeesters, de agenda mee willen bepalen. Die staan te trappelen om voor hun buurt en straat uit te maken wat er moet gebeuren en hoe er samengeleefd moet worden. Dergelijke burgers zijn in de regel vooral bezig met hun eigen belangen en sluiten daarmee anderen uit. Denk maar aan buurtverenigingen die het klappen van de bestuurlijke zweep kennen, maar ondertussen zonder scrupules jongeren wegjagen uit hun buurt. Terwijl die net zoveel recht hebben op een stuk straat.
Ik ben dus boos op beide heren, maar eigenlijk kan dat niet. I can’t shoot the messenger! Maar ik kan wel vragen stellen bij de ‘message’.
Fatima Lamkharrat is opbouwwerkster in Rotterdam Noord, ze schrijft een maandelijkse column in TSS – Tijdschrift voor sociale vraagstukken. Dit is haar column van juni 2011.