Krimpgebieden niet overlaten aan politici

Volgens Elmer Rietveld en Jeroen Brouwer is er politieke wil nodig om het pessimisme en het doemdenken rond het huidige krimpbeleid te doorbreken. Nol Reverda pleit er juist voor de burgers actiever bij het beleid te betrekken.

Natuurlijk is het een pre wanneer politici bereid zijn om het negativisme rond een bepaald thema te doorbreken, maar ik betwijfel of zij het initiatief zouden moeten nemen bij het tot stand komen van een ander krimpbeleid. Er is nu al sprake van een te grote politieke en bestuurlijke dominantie. Ik pleit ervoor dat bewoners en ondernemers veel actiever worden betrokken bij het krimpvraagstuk. Nu worden zij vaak met pasklare antwoorden geconfronteerd en dat geeft aanleiding tot achterover leunen of heftige protesten.

Bestuurlijke arrogantie roept protest op

Drie jaar geleden wilde de provincie Groningen het dorp Ganzedijk vanwege grote leegstand slopen. De bewoners waren fel tegen. Door de grote weerstand van de bewoners is het provinciale sloopplan uiteindelijk niet uitgevoerd. Integendeel: huizen werden samengevoegd en gerenoveerd en Ganzedijk bestaat nog steeds. Toenmalige  gedeputeerde Pim de Bruijne (PvdA) erkende later dat het beter was geweest om meteen met de bewoners in gesprek te gaan. De provincie had de bewoners deelgenoot moeten maken van het zoeken naar een oplossing. ‘Dat hebben we niet gedaan en dat veroorzaakte een valse start.’

Ondanks de grote verschillen in het type krimpgebied (Noordoost-Groningen is nauwelijks te vergelijken met Zeeuws-Vlaanderen of Zuid-Limburg), is er een grote overeenkomst te bespeuren: voor een succesvol krimpbeleid moet een gemeente inwoners en ondernemers medeverantwoordelijk maken voor de inrichting van hun sociaal-culturele, fysieke en economische omgeving. Laat de overheid dat na, dan zal het draagvlak voor beleid ten ene malen ontbreken. Er zijn in tegenstelling tot wat Brouwer en Rietveld poneren voor de bestuurders dus wel degelijk nieuwe uitdagingen te ontdekken. En die behelzen meer dan de vervanging van bouwplannen door renovatieplannen en sloophamers, zoals Brouwer en Rietveld beweren.

Krimpgebied moet onder spanning gezet
In het denken over krimp is meestal sprake van een tunnelvisie, telkens wordt ingezoomd op ontvolking, vergrijzing en voorzieningen die onder druk staan. Maar krimp gaat ook over de vraag hoe je weer energie in een gebied krijgt en hoe je een jongere creatieve klasse aan je kunt binden. Daarvoor heb je in gebieden waar sprake is van stedelijke  krimp, stedelijke energie nodig. Energie voortvloeiend uit spanningen en tegenstellingen tussen arm en rijk, jong en oud en tussen binnen en buiten. Over die spanningsvelden zeggen Brouwer en Rietveld niets, terwijl modernisering van het krimpgebied daar onlosmakelijk mee is verbonden.

Zo staat bijvoorbeeld in de plannen voor het stedelijke krimpgebied bij uitstek, Parkstad Limburg, groen en duurzaam centraal. Iedere  vrijkomende vierkante meter grond wordt gezien als openbare ruimte en als groenvoorziening. Daarmee wordt het parkkarakter van Parkstad Limburg geaccentueerd. Dat is misschien aantrekkelijk voor ouderen, maar daarmee verlies je tegelijkertijd de leeftijdsgroep van 20 tot 40 jaar voor de regio. Die groep, vaak ambitieuze en ondernemende burgers, wil geen huis met een tuin en hoeft niet elke dag in de natuur te wandelen of elektrisch te fietsen. Ze trekken naar de Randstad omdat ze de spanning van het stedelijke leven willen, de uitdaging en de creativiteit. Dat is dus de uitdaging voor een krimpgebied als Parkstad,: het op gang brengen van de verstedelijking en dit behouden.

Om dat voor elkaar te krijgen, moet de overheid niet zozeer uitvoeren maar faciliteren. Ze moet ervoor zorgen dat in het gebied beweging ontstaat en ontmoeting plaatsvindt. Ook moet ze technische bijstand bieden zodat genomen besluiten uitgevoerd kunnen worden. De oplossing voor de negatieve effecten van krimp moet van de burger komen; de overheid moet waar nodig de helpende hand uitsteken.

Nol Reverda is lector krimpbeleid en lector sociale integratie aan de Hogeschool Zuyd.