Praat krimpdorpen niet de put in

De uitgestrekte leegten van het platteland en de sluitende dorpsvoorzieningen symboliseren de vermeende teloorgang in krimpregio’s. SCP-onderzoek laat zien dat kleine dorpen in krimpregio’s op achterstand staan, maar niet teloorgaan. 

In het pleidooi Nederland in balans vragen de vijf provincies die met structurele bevolkingskrimp te maken hebben om een koerswijziging van beleid, van symptoombestrijding naar structuurversterking. Want ondanks jarenlange inzet ‘is nog altijd sprake van verdere erosie van leefbaarheid en economische vitaliteit.’

In De dorpenmonitor constateerden wij namens het Sociaal en Cultureel Planbureau in 2013 dat de leefsituatie in afgelegen dorpen in krimpgemeenten minder goed was dan elders. Maar de effecten van de crisis en bezuinigingen waren toen nog niet zichtbaar. De verwachting was dat de achterstand van dorpen in krimpregio’s alleen maar zou toenemen.

Hoe hebben de leefbaarheid en economische vitaliteit zich ontwikkeld? Wij onderzochten de demografische en sociaaleconomische ontwikkelingen in de kleine dorpen in (en buiten) de krimpregio’s [1] op basis van landelijke registraties. Voor het meten van de ervaren leefbaarheid en sociale vitaliteit deden we onderzoek onder een representatieve steekproef van inwoners van de kleine dorpen in Nederland. Aan beide rondes van het onderzoek - in 2011 en in 2014 - namen ruim 7000 respondenten deel.

Meer krimp, meer ouderen, minder jeugd

Bevolkingskrimp is niet alleen een fenomeen in de veelbesproken regio’s Noord- en Oost- Groningen, Zeeuws- Vlaanderen en Parkstad Limburg, maar ook in Noordoost-Friesland en de Achterhoek. Als we spreken over de bewoners van kleine afgelegen dorpen (en het buitengebied) in krimpregio’s, gaat het om ongeveer een kwart miljoen inwoners. Demografisch verschuift er veel. In kleine afgelegen dorpen neemt het aantal inwoners sterker af dan in grote dorpen of dorpen bij de stad; in krimpgebieden per definitie nog sterker. Meer dan in de kleine dorpen in groeiregio’s neemt ook het aandeel minderjarigen af (het aandeel 20-34 jarigen blijft na een forse daling nu gelijk). Het aandeel ouderen is groter in krimpregio’s dan in groeiregio’s.

Het meest opvallend is de afgevlakte trendlijn bij 75-plussers in afgelegen dorpen in krimpregio’s, tegenover de forsere stijging in dorpen bij de stad (zie figuur). Dit kan erop duiden dat kwetsbare ouderen zich in krimpregio’s minder goed zelfstandig wonend kunnen handhaven in afgelegen dorpjes, dan in dorpjes bij de stad.

Grafiek groei en krimp (1998 - 2014)

Forse achterstand, maar geen systematische toename

Afgelegen kleine dorpen in krimpregio’s laten over de hele linie op sociaaleconomische kernindicatoren een flinke achterstand zien ten opzichte van andere kleine dorpen. Een kleiner deel van de bevolking participeert op de arbeidsmarkt en een groter deel van de beroepsbevolking is er werkloos. Het opleidings- en beroepsniveau is er lager. Dus is het niet verwonderlijk dat ook het inkomensniveau er slechter is dan elders en dat er meer armoede is.

In het afgelopen decennium namen de verschillen met andere kleine dorpen (in niet-krimpgebied) echter niet of nauwelijks toe. Ze wijzen althans niet eenduidig op een verslechtering van de situatie. Onze conclusie is dat er geen sprake is van een toenemende kloof tussen de kleine afgelegen dorpen in krimpregio’s en de overige kleine dorpen. Wel geeft het fors afnemende aandeel ondernemers in de beroepsbevolking te denken over de economische vitaliteit van afgelegen krimpdorpjes.

Minder voorzieningen, maar bewoners zien geen achteruitgang in leefbaarheid

Het aantal dorpsvoorzieningen neemt sneller af in de dorpjes in krimpregio’s dan in niet-krimpregio’s. De afgelegen dorpen in krimpregio’s verloren relatief vaak hun laatste basisschool, supermarkt of bakker. De bewoners van krimpregio’s ervaren ook een iets minder goede leefbaarheid dan bewoners van andere kleine dorpen, maar zij werden hierover niet negatiever.

Bewoners die wel een negatieve ontwikkeling waarnamen, noemden hiervoor het vaakst als reden het verdwijnen van voorzieningen. Bewoners die juist een positieve ontwikkeling zagen, noemden het vaakst de mentaliteit van medebewoners en de sociale vitaliteit. We zagen ook dat bewoners van afgelegen dorpen in krimpregio’s zich iets vaker inzetten als vrijwilliger of deelnemen aan een bewonersinitiatief.

Beeld van teloorgang is te somber

Al met al zien wij dus dat de situatie van afgelegen krimpdorpen kwetsbaar is. Relatief veel bewoners bevinden zich in een achterstandssituatie en de sociale omgeving verandert door een afnemend inwonertal, ontgroening en vergrijzing en de sluiting van voorzieningen.

Maar het beeld van teloorgang is echt te somber. De sociaaleconomische achterstand neemt niet toe. En in vergelijking met stedelingen ervaren dorpsbewoners hun woonomgeving doorgaans erg positief, en de dorpen in krimpende regio’s doen hier nauwelijks voor onder. De gezamenlijke inzet voor de leefbaarheid speelt hierbij een rol. De situatie van krimpdorpen zouden we dus willen kwalificeren als ‘naar omstandigheden goed’. 

Kwetsbaar maar niet verloren

Toch zijn er redenen tot zorg. Ten eerste zijn er verschillen tussen dorpen. Voor mensen die geen bijzondere behoeften hebben en dankzij eigen vervoer mobiel zijn, maakt het weinig verschil in welk type dorp ze wonen. Maar voor jongeren en ouderen die niet mobiel zijn, en voor mensen met (gezondheidgerelateerde) beperkingen kan het leven in een dorp zonder of met slechts een enkele voorziening een grote uitdaging zijn.

En zelfs voor mobiele taakcombineerders (al dan niet tweeverdieners) kan het dagelijkse gezinspendelen tussen het eigen woondorp en nabije centrumdorpen en/of de stad een tijd- , energie- en geldverslindende aangelegenheid zijn. Vooral de leefbaarheid van afgelegen kleine dorpen in krimpregio’s kan in het geding komen.

Een tweede punt van zorg is de toekomst. Ons onderzoek bevestigde de zorgen van veel bewoners: waar voorzieningen afwezig zijn ervaren de bewoners iets minder leefbaarheid en minder sociale samenhang. Ook vergrijzing blijkt met zich mee te brengen dat bewoners wat minder contact met elkaar hebben en iets minder vaak vrijwilligerswerk doen. Het verdwijnen van voorzieningen en de verdergaande vergrijzing kunnen dus negatief uitwerken voor de leefbaarheid en de sociale samenhang in de toekomst.

Toch willen we ook een belangrijk lichtpuntje benadrukken. In veel dorpen zijn er bewoners die in staat zijn zo nodig de schouders onder het dorp te zetten als de leefbaarheid tekort schiet, zoals in het huidige tijdperk van burgerparticipatie van hen wordt verwacht.

Vinger aan de pols

Feit is ook dat deze burgerinzet niet overal automatisch van de grond komt. De kwetsbare situatie van afgelegen dorpjes en de leefsituatie van kwetsbare groepen dorpsbewoners in krimpregio’s moeten een dagelijkse zorg zijn voor lokale overheden. De transities op gebied van energie, ruimte en natuur kunnen wellicht kansen bieden voor krimpdorpen, en dit vraagt een meedenkende houding van bovenlokale samenwerkingsverbanden en provincies.

Het is ons inziens zaak voor de nationale overheid om de regionale economie te versterken en een vinger aan de pols te houden bij de leefbaarheid, de sociale vitaliteit én de economische vitaliteit van de afgelegen dorpjes in de krimpregio’s. Belangrijk is te beseffen dat krimp geen synoniem is voor achteruitgang. Voor de liefhebber van kleine gemeenschappen en van rust, ruimte en groen is het er prachtig wonen.

 Anja Steenbekkers en Lotte Vermeij zijn onderzoekers bij het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dit artikel is gebaseerd op de recent verschenen publicatie ‘Dorpsleven tussen stad en land’, dat zij schreven met Pepijn van Houwelingen.

 

Noot:

[1] Volgens aanwijzing van BZK (2015).

 

Foto: Gerard Stolk (Flickr Creative Commons)