Ook onderwijs in krimpregio’s kan beter

Met name in de krimpregio’s staan onderwijs en educatieve voorzieningen, en dus toeleiding naar de arbeidsmarkt, kansen op de woningmarkt, en sociale betrokkenheid, participatie en burgerschap onder druk. Ton Notten laat zien hoe regionaal onderwijs, ondanks de krimp, beter kan.

Eén op de vijf Nederlanders woont in grote en kleine afgelegen dorpen. De veraf-krimpdorpen zijn het meest kwetsbaar, zeker zodra de bevolking er afneemt en de generatielange bedrijvigheid verdwijnt, moderniseert of door buitenlandse megaconcerns overgenomen wordt. De winkels er lijden onder mededinging, schaalvergroting en bol.com. en de schooltjes kunnen de concurrentie evenmin aan, mede dankzij Artikel 23. In 2013 adviseerde de Onderwijsraad om vanaf 2019 schooltjes met minder dan honderd leerlingen te sluiten. 1500 van de 6897 scholen zijn te duur, hun kwaliteit staat onder druk. Ongeveer 45 procent van de basisscholen in zogeheten krimpregio’s zou dicht moeten, het dalende geboortecijfer voert dat percentage verder op. Over de vraag of schoolsluitingen nou de oorzaak of het gevolg zijn van het krimpen van de dorpen wordt nog getwist.

Het Weten, het Werken en het Wonen

Het onderwijs is één van de urgente, zij het late aanleidingen voor de publieke discussie over de krimpregio’s. Maar de kwestie is breder, ze is sociaal-economisch, sociaal-ruimtelijk én sociaal-cultureel van aard. De aanstaande decentralisatie van de jeugd- en ouderenzorg en de Wajong versterkt de neergaande lijnen, zeker bij gemeenten waar toch al sprake is van schuld: van Coevorden tot Terneuzen, en van Vaals tot Winterswijk. De gehaaste Randstedelijke kenniseconomie kan het hebben, Delfzijl niet, aldus Robert Giebels recent in de Volkskrant.1 Zonder nou de ideologen in de kaart te willen spelen die bezuinigen en participatiesamenleving weten te combineren, vraag ik aandacht voor enkele inzichten over sociaal kapitaal, en in het bijzonder de rol van het onderwijs.We kunnen daarbij niet om de oude wijsgerige definitie van de samenhang tussen het Weten, het Werken en het Wonen heen. Deze klassieke drieslag suggereert een noodzakelijke volgordelijkheid: onderwijs als voorwaarde voor maatschappelijke stijging en voor een plek op de arbeidsmarkt, en daarmee voor betere woon- en levenskansen.

Het onderwijs regelt nog altijd heel veel

In elke samenleving vormen het onderwijs en de volwasseneneducatie de noodzakelijke voorwaarde of de motor van behoud en discipline, van vooruitgang én van sociaal-etnische en (krimp)regionale sortering. In onderwijs en educatie komen voor de meeste mensen nog altijd de grote, regionale en maatschappelijke lijnen én de persoonlijke lijnen samen. Het onderwijs regelt nog altijd heel veel. Al dan niet beoogd, en dankzij én ondanks het beleid. Naar de normen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) is Nederland echter een krenterig landje wat betreft zijn onderwijsinvesteringen. De vierendertig rijkste economieën ter wereld besteden gemiddeld zes procent van hun BBP aan onderwijsbudgetten. Nederland zit daar een kwart procent  onder. Onderwijs wordt hier tegenwoordig, in neoliberale kring, vereenzelvigd met excellentieconcurrentie. Maar dat is kennisideologische grootspraak: in de tien jaar rond de eeuwwisseling werd elf procent bezuinigd op het hbo, en 53 procent op het wetenschappelijk onderwijs.2

Snoeien in de deeltijdonderwijs is geliefd onder bezuinigers

Ook het Rijksbekostigde deeltijdse, levenslange leren is in deze eeuw meer dan gehalveerd. Sinds 2012 studeert nog krap tien procent van de studenten deeltijds, voor het overgrote deel hbo’ers. Snoeien in het deeltijdonderwijs voor 30-plussers, het mid-career-onderwijs, is geliefd onder bezuinigers. Sinds enkele decennia kent Nederland bovendien geen landelijk gesteunde volwasseneneducatie meer. Een waarschuwing van de Oeso in 2008 dat Nederland meer aan permanente educatie moest doen wilde het z’n eigen doelstellingen van de kenniseconomie halen, had geen succes. Aan de andere kant is Nederland ondankshet ontmoedigingsbeleid van de overheid het meest opleidingen-stapelende land van de EU. Met name onder allochtone studenten wordt veel gestapeld: ruim 40 procent van de allochtone studenten aan hbo of universiteit begon ooit in het vmbo.

Er zijn niet alleen beroerde vooruitzichten voor onderwijs in krimpregio’s

In krimpregio’s mogen dan het onderwijs en educatieve voorzieningen, en dus de toeleiding naar de arbeidsmarkt, de kansen op de woningmarkt, en de sociale betrokkenheid, de participatie en burgerschap onder druk staan, er zijn echter niet alleen beroerde vooruitzichten wat betreft de kracht van onderwijs, onderzoek en innovatie. Zo wordt er toch heel wat gestudeerd in Nederland. Het kan meer, zeker in die krimpregio’s, waar de uitslagen van de Citotoetsen immers niet echt verschillen van die in de rest van het land. Maar, in het westen is zo’n dertig procent van de mensen hoger opgeleid, in de buitenprovincies ruim twintig procent. Er zijn landelijk ruim 500.000 (v)mbo-cursisten bij ruim veertig ROC’s, 400.000 hbo- en ruim 250.000 universiteitsstudenten. Een kwart van hen studeert en leeft in en tegen de krimpregio’s. Regionalecijfers zijn er nog niet evenmin als regionale opwaartse mobiliteitcijfers.

Inzetten op beroepsvoorbereidende samenhang en samenwerking

De arbeidsmarkt vormt uiteraard de eerste categorie partners van het onderwijs: het midden- en kleinbedrijf, de publieke en de marktgerichte dienstverlening, woningcorporaties, voorzieningen zoals zorg, onderwijs en welzijn en lokale en regionale overheden. We weten het een en ander over de mogelijkheden van samenwerking: van stages en leer-/werkplaatsen en kwaliteitsversterking en deskundigheidsbevordering en -onderhoud aan beide kanten. Onderzoek en innovatie daarvan zijn meer dan wenselijk. In 2001 is de start gemaakt met lectoraten in het hbo die de opdracht meekregen om door onderzoek kennis te ontwikkelen en te laten circuleren, in interactie met de beroepspraktijk, en met kennisinstituten en in en om het beroepsonderwijs. De lectoraten zijn verspreid over het gehele land, in en buiten de steden, en ze hebben regionale en landelijke netwerken. Voor de krimpregio’s liggen de onderwijs- en onderzoekskansen bij uitstek in het mid-career-, deeltijds hoger onderwijs. De kwantitatief nog bescheiden hbo-masteropleidingen hebben per definitie een nieuwsgierige en innovatieve inslag, maar het is ook van groot belang om meer samenwerking tussen vmbo, mbo en hbo te arrangeren- al is het maar om voor de klimmers de pijnlijke kloven en de kloofjes ertussen te overbruggen. Zoals bij de voor velen moeizame overgang van mbo naar pabo. Een algemene suggestie aan het mbo en hbo: zet meer in op de beroepsvoorbereidende samenhang en idem samenwerking. Maar ook: doe eerst onderzoek naar de krimpregionale doorstroomcijfers. In de volwasseneneducatie valt eveneens nog heel wat te winnen: van een regionale volkshogeschoolbeweging en bijdragen aan de plattelandse participatiesamenleving naar Learn for Life én Rural Academy, bij voorkeur ook landelijk en Europees. Hiermee samenhangend dient ook het hoognodige krimpregionaal beleid tegelijkertijd te investeren in ‘krimpregionaal-relevante’ kennis én in landelijk en Europees interessante innovatieve productiviteit. We zijn kortom toe aan nieuwe, brede regiogerichte streekverbeteringsprogramma’s, met inbegrip van de beïnvloeding van het sociaal gedrag en de attitudes van mensen. Laten we daarbij een forum vormen dat met ontwerpen komt voor onderzoek, met discussies en innovatie, een forum dat de boel bij mekaar houdt. Regionale innovatiegerichte hogescholen kunnen hierin een voortrekkersrol vervullen.

Ton Notten is professor emeritus aan de Vrije Universiteit Brussel en lector Opgroeien in de Stad aan de Hogeschool Rotterdam. Dit artikel is een samenvatting van zijn voordracht ‘De rol van het onderwijs van laag tot hoog.  Vijf sores en vijf aanbevelingen’, gehouden op de Conferentie Kansen van het Platteland, Amsterdam 9 april 2014.

 

Noten:

  1. Giebels, R., Randstad kan het hebben, Delfzijl is de pineut. De Volkskrant, 28 maart 2014, 10-11
  2. Maassen van den Brink, H., De maat der dingen. Kohnstamm lezing. Amsterdam: Vossiuspers UvA, 2005.