INTERVIEW Stad en land: ‘Oost-Groningen heeft veel gemeen met Rotterdam-Zuid’

Sociologen zijn van oudsher geïnteresseerd in het leven in de stad en kleine gemeenschappen. De laatste jaren gaat het vooral over de kloof tussen centrum en periferie. Hoe ontwikkelen beide leefomgevingen zich? Interview met hoogleraren Bettina Bock en Jan Rath.

Ze ontmoetten elkaar niet eerder – maar of we dat exemplarisch moeten bezien? Bettina Bock is hoogleraar Inclusieve Plattelandsontwikkeling in Wageningen en – een dag in de week – in Groningen. Jan Rath is hoogleraar Stadssociologie aan de Universiteit van Amsterdam. In het academisch jaar 2021-2022 bekleedde hij bovendien de prof. dr. J.A.A. van Doorn wisselleerstoel aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij houdt zich bezig met onder meer bevolkingsdaling en leefbaarheid. Hij bekommert zich om gentrificering en wijdde recent een studie aan koffiebars in het hoofdstedelijke stadscentrum.

En nu zitten ze hier dus samen, in een non-descripte vergaderruimte aan het eerste perron van het Centraal Station in – toch weer – Amsterdam. Om te praten over de provincie, de stad en de vermeende kloof tussen beide. Die, als we sommige duiders mogen geloven, dieper is dan ooit.

Er waren tijdvakken waarin Nederland niet veel groter leek dan de Randstad, afgaande op economische ontwikkelingen en beleid. Grote steden staan nog steeds voor grote uitdagingen op het terrein van wonen, werken en bestaanszekerheid. Maar de laatste jaren rukt de periferie plots op richting het centrum van de aandacht. Energie (fossiel en duurzaam), het gebruik van schaarse ruimte, woningbouw, de opvang van vluchtelingen, de noodzakelijke transitie in de landbouw; aan de randen van het land schuurt het.

Welk licht kan de sociologie op het vraagstuk laten schijnen? Te beginnen bij de vraag of het niet gek is dat een plattelandssocioloog en een stadssocioloog elkaar niet eerder troffen.

‘Ik denk niet dat je er nu zoveel achter moet zoeken dat we elkaar nog niet eerder troffen’, zegt Bock.

Rath: ‘Er zijn heel veel mensen die ik niet ken.’

Bock: ‘Maar ik denk wel dat meer overleg en samenwerking goed zou zijn. Want stad en land is een oneigenlijke tegenstelling. De stad is heel divers, net zo goed als het platteland. Oost-Groningen heeft veel gemeen met Rotterdam-Zuid.’

Rath: ‘Kijk, now we are talking! En is er wel zoveel nieuws onder de zon? In de jaren zeventig en tachtig moesten rijksdiensten massaal naar Limburg en Groningen verkassen, een beladen kwestie die veelvuldig in het nieuws was.’

‘Collega’s hebben het gevoel dat als ze Amsterdam uit gaan ze in de negorij belanden’

Bock ziet vooral een institutionele verklaring voor het feit dat zij en Rath elkaar niet eerder ontmoetten. De rurale sociologie, zoals in Nederland eigenlijk alleen in Wageningen geworteld, wordt volgens haar als een beetje apart beschouwd. ‘We zaten zelfs niet in de sectorplannen voor de sociale wetenschappen.’ En veel Wageningse sociologen waren van oudsher vooral bezig met ontwikkelingsvraagstukken in de derde wereld. Gekscherend: ‘En wij komen niet zo vaak in de grote stad.’

Rath wijst op de ruimtelijke dimensie: ‘Collega’s van mij hebben het gevoel dat als ze Amsterdam uit gaan ze in de negorij belanden. Naar Londen gaan, ligt meer voor de hand dan naar Tilburg reizen.’

‘Maar’, zegt ook hij: ‘Nederland is een heel klein land. Het verschil tussen de stad en het platteland is heel marginaal en verloopt geleidelijk. De “uitvlekking” is groot. In de jaren zestig en zeventig trokken mensen vanuit de grotere steden naar plaatsen als Purmerend en Spijkenisse. Maar degenen die kunnen leren, trekken massaal terug naar de grotere steden. De schaal is klein, maar de mobiliteit is groot.’

‘Toch wil ik niet zeggen dat er geen onderscheid is tussen grootstedelijk en landelijk gebied’, zegt Bock. ‘Er zijn verschillen in de manier van leven, en mensen ervaren hun omgeving anders. Zeker als je kijkt naar tevredenheid en ontevredenheid.’

Ze ziet zelfs op Europese schaal dezelfde kwesties op het platteland terugkeren. ‘Alleen de schaal is anders. In Noorwegen is het dichtstbijzijnde ziekenhuis soms tweehonderd kilometer verderop, in Nederland dertig. Maar je hebt ook in Nederland sluitende ziekenhuisafdelingen, sluitende scholen, verdwijnende buslijnen, een tekort aan huisartsen.’

Rath: ‘Maar wat is nou dertig kilometer?’

Bock: ‘Nou, als de weeën komen, is dat best wel ver!’

Is het ook mentaal: we hadden iets, maar het verdwijnt?

Bock: ‘Zeker. Maar het is ook reëel en appelleert aan gevoelens van veiligheid.’

Rath: ‘Misschien zijn voorzieningen vooral mentaal ver weg. Ik kom regelmatig in Istanbul. Daar reizen veel mensen twee uur met de trein naar hun werk, heen én terug.’

Bock: ‘Ik heb moeite met het begrip “mentaal”. Er zijn echt praktische problemen.’

De periferie, de provincie: woordgebruik doet ertoe – zoveel is zeker. Terwijl het verschil tussen het centrum van Amsterdam en Nieuw-West in veel opzichten misschien groter is dan tussen Alphen aan den Rijn en Venlo, constateren beiden.

Rath: ‘Mensen uit Amsterdam vinden Diemen al ver weg. Ik verhuisde vanuit Rotterdam naar Woerden. Dat kon ik niet uitleggen aan collega’s. Het zijn niet altijd feitelijke afstanden, er is ook een soort weerzin.’

Bock: ‘In de stad heb je alles. Je hoeft niet vanuit Amsterdam naar Utrecht voor de film, laat staan naar Den Helder. Friezen zeggen: vanuit Amsterdam naar Friesland is het altijd veel verder dan andersom. Het gaat erom waar je leven zich afspeelt. In Groningen noemen ze het “Ommeland”. Daar is ontzettend veel dagelijkse beweging tussen stad en dorp, voor werk, voor school. Dat overbrugt.’

Wat zijn de grootste veranderingen die zich de afgelopen eeuw hebben voltrokken?

Bock: ‘Op het platteland is dat de uitsortering van bewoners. Veel meer jongeren zijn gaan studeren en zijn weggetrokken. Daar komen niet zoveel mensen terug, want er is relatief weinig werk voor hogeropgeleiden. Er worden minder kinderen geboren, wat leidt tot dubbele vergrijzing. En ondertussen is er vooral geïnvesteerd in de stad. Dat leidt op den duur tot uitholling, verlies van voorzieningen en de ervaring van achterstelling.’

‘Sommige buurten hebben meer actieve mensen, die zijn bij beleidsmakers ongekend populair’

‘Ik werd in Groningen aangesteld om bevolkingsdaling te onderzoeken. Maar de veranderende samenstelling van de bevolking is op de lange termijn een veel groter probleem dan leegstaande huizen. Ouderen, lageropgeleiden, problemen rond werkloosheid en armoede, soms van generatie op generatie: alles kluwt samen. Mensen trekken wel de Randstad uit, maar dan naar Ede en Amersfoort. Daarheen leidt de infrastructuur. Tegelijkertijd zijn er mensen in het noorden die zeggen: ik hoef geen snelle treinverbinding, dan komen al die Amsterdammers hier wonen.’

Rath: ‘Ook uit de stad is de industrie verdwenen. Vroeger was een schip laden en lossen twee weken werk voor tweehonderd mensen. Nu is dat in een paar uur gepiept door die drie man die nog op een containerterminal werken, dat gaat grotendeels automatisch. Dat is een enorm verlies aan arbeid. Het gevolg is ook in stadsdelen een heel eenzijdige bevolkingssamenstelling, met alle chagrijn van dien.’

‘Ondertussen verdwenen ook in de stad sociale voorzieningen, zoals buurthuizen. De verzorgingsstaat werd erg bureaucratisch. Heel veel mensen hebben moeite om aansluiting te vinden. De sociale bindingen waarbinnen je nog betekenisvol was, zijn verdwenen, je moet het zelf meer regelen. Sommige buurten hebben meer actieve mensen, die zijn bij beleidsmakers ongekend populair. Maar dat mensen het zelf wel kunnen regelen, is een bestuurlijke fictie.’

Bock: ‘Op het platteland zie ik veel gebeuren rond zelforganisatie. Je hebt er van oudsher heel veel verenigingen. Als er een volleybalclub was in je dorp, ging je volleyballen; niet op aerobics, want dat was er niet. Nu zie je dat in sommige dorpen coöperaties ontstaan die allerlei dingen regelen. Vaak ontstaan ze vanuit een specifieke organisatie: een zomerfeest, de kerstmarkt. Nu doen ze iets met de leegstaande kerk, de oude school, duurzame energie. Heel lokaal, en vanuit verbondenheid met de plaats en de regio. Ook nieuwkomers. In het Italiaans heb je het begrip “restanza”: blijven en verzetten. Dat bestendigt het gemeenschapsgevoel. In de stad − ik woon er zelf − is dat toch vluchtiger.’

Rath: ‘Neem het Oude Westen in Rotterdam of de Baarsjes in Amsterdam. Dat zijn gentrificerende buurten met vooral hogeropgeleiden. Die gaan dan zelf dingen regelen. Een parkje opknappen, een buurtbieb beginnen. Buiten de overheid om. Kleine groepen zetten dingen naar hun hand. Een beetje zoals vroeger, misschien. Maar het zijn kleine initiatieven die zeker niet de hele buurt omvatten. En vaak staan of vallen ze bij een paar spilfiguren.’

Bock: ‘Dat geldt voor veel burgerinitiatieven. Ook op het platteland. Al wortelen ze daar misschien wat meer in de gemeenschap.’

Is de moderne stadsbewoner nog geworteld?

Rath: ‘Het definiëren van homogeniteit hangt af van je criteria. Er is een bepaalde elite. Die mensen ruiken elkaar. Soort zoekt nog steeds soort, maar langs verschillende assen. Ondertussen zijn steden ook doorvoerhavens. Twintig jaar geleden wilden grote steden maar al te graag toeristen lokken, maar zeker in Amsterdam is dat gruwelijk uit de klauwen gelopen. Want die toeristen gaan niet naar Slotervaart. Stadscentra zijn druk en hebben een bepaalde infrastructuur. Ik heb eens geteld: in een straal van tweehonderd meter rond het Spinhuis in Amsterdam had je twaalf koffiebars, met dezelfde softjazz-muziek en glutenvrije muffins. In die zin is er veel uniformiteit. Maar ja, het levert wel werk op. Ook voor lageropgeleiden.’

‘Gentrifiers hebben het liefste dat de gentrificatie stopt – meteen na hen’

Bock: ‘Toerisme verandert ook het platteland. Ik heb zelf net een stuk van de camino gelopen. We kwamen in een dorp met vijfhonderd inwoners en zeven overnachtingsplaatsen. Ik overnachtte in een oude slagerij, die was opgekocht en werd gerund door mensen die van buiten waren gekomen. Ik ben betrokken bij een project in Spanje waar zo’n dorp zich afvraagt: hoe kunnen we er als gemeenschap meer van profiteren, maar hoe voorkomen we dat toeristen de boel overnemen? Het is een delicaat evenwicht.’

Rath: ‘De weerzin in de stad heeft ook iets hypocriets. Mensen hebben veel betaald voor hun huis, en willen het dan wel een beetje gezellig hebben. Dus geen bierboten. Dertig jaar geleden was de Zeedijk een heroïne-allee. Dat geklaag over nuttellawinkels zegt ook iets over mondige bewoners.’

Bock: ‘Dat mechanisme heb je in een dorp ook. Komen er mensen uit de stad wonen voor de rust, zijn ze verontwaardigd dat de school dichtgaat!’

Rath: ‘Gentrifiers hebben het liefste dat de gentrificatie stopt – meteen na hen. Ondertussen heeft de opkomst van internet een beweging uit de stad mogelijk gemaakt, vooral voor wie het zich kan veroorloven. We zien nu dat zelfs op een afgelegen eiland als Madeira een community expats neerstrijkt. Hoe verzin je het! De stad is niet meer voor iedereen the place to be. Zelfs niet meer voor de kosmopolitische elite.’

Ruimte wordt in Nederland een steeds beperkender dimensie. Hier raken stad en platteland elkaar: vanuit Drenthe wordt misprijzend naar IJburg gekeken, waar GroenLinks stemmende Amsterdammers geen windmolens willen, die nu in groten getale in de Veenkoloniën verrijzen. Soms is het alsof maatschappelijke kosten wel erg worden afgewend op het buitengebied. Je hoort het ook terug in de protesten van boeren: laat Schiphol maar eens wat inkrimpen.

Bock: ‘Steeds duidelijker wordt dat de regio heel hard nodig is. Energie, voedsel, woningbouw: het kan niet allemaal of helemaal niet in de Randstad. Elk deel van Nederland is inmiddels een “zus of zo”-valley. Aan de ene kant is dat een soort erkenning. De regiodeals (subsidie voor regionale economieën) zijn daar de beleidsmatige bevestiging van. Maar hoezo moeten regio’s daarvoor een deal sluiten? Ondertussen wordt de kazerne in Assen weer met sluiting bedreigd. En windmolenparken en datacenters: die komen allemaal in de periferie. Er ligt een kans voor investeringen met meer bewustzijn van wederkerigheid: het moet van beide kanten komen.’

Boeren maken wel slim gebruik van dat sentiment: ‘En wij zijn weer de klos.’ Is dat besef in de stad wel doorgedrongen?

Rath: ‘Als je er een paar dagen uit wilt, ga je naar de Veluwe of de Achterhoek. Maar er wordt ook wel vaak badinerend gedaan over de provincie.’

Bock: ‘Ze kennen geen boeren, maar kopen wel regionale oerproducten bij de Marqt.’

In de boerenprotesten zit ook een dimensie van miskenning, die vaker opduikt in de regio.

Bock: ‘Ik was betrokken bij een op bewoners gericht project als onderdeel van het Nationaal Programma Groningen: Toukomst (Gronings voor toekomst). Mensen konden subsidieaanvragen indienen. Daaruit sprak vaak een sterke verbondenheid met de regio en het landschap. Er is een gevoel van miskenning, maar ook grote trots en een sterke regionale identiteit: het is niet geweldig en we worden niet gezien, maar we houden van Groningen en het Groningse landschap en willen dat het blijft zoals het is.’

Hoe staat het met de leefbaarheid in de stad?

Rath: ‘Twintig jaar geleden was het hysterisch. Er zouden te veel moslims en te veel criminelen zijn – en voor een deel zou dat overlappen. Die geluiden zijn wel wat verstomd. Maar het is druk, het is intens, er is weinig ruimte om naar lucht te happen. Plus: in sommige buurten is de concentratie van armoede en ellende groot. In de jaren zestig zag je verpaupering en armoede, verlies van decorum. Ik weet niet hoeveel geld er is geïnvesteerd in prachtwijken. Er gebeurt wel wat. Er zijn veel nieuwe en gemoderniseerde woningen en opgeknapte winkelstraten. Maar die zijn voor gentrificeerders. Of daarmee de positie van Jan met de pet is verbeterd, valt zeer te bezien.’

Bock: ‘Die problematiek zie je ook in kleinere steden buiten de Randstad. De dynamiek wordt versterkt doordat gemeenten steeds meer taken krijgen, maar veel te weinig geld ontvangen daarvoor. Ze hebben zo’n beetje alles gesloten wat al te sluiten valt. Er is enorme sociale problematiek, er moet juist in geïnvesteerd worden. Maar dan wordt het gemeentefonds herzien en blijken de grote steden plots beter af te zijn.’

Is de tegenstelling tussen stad en platteland dan scherper of minder scherp geworden?

Bock: ‘Als je kijkt naar normen en waarden is die tegenstelling juist minder groot. Ik zat eens in het programma van Jort Kelder op de dag van de Pride. Hij wilde graag horen dat men op het platteland niks op heeft met homoseksuelen. Maar dat blijkt helemaal niet zo te zijn. Zulke culturele verschillen lopen veel meer langs de lijn van religie, niet langs die van geografie.’

Vroeger had je een sociologische traditie van het bestuderen van gemeenschappen. Komen sociologen nog wel genoeg buiten?

Bock: ‘Ik voel me wel aangesproken. Ik zit te veel achter een scherm. Ja, ik geef vaak praatjes in zaaltjes op het platteland. Maar ik kan niet zomaar een half jaar in Moddergat gaan zitten.’

‘Ik word er onrustig van dat de periferie snel wordt weggezet als een streek van kneusjes’

Rath: ‘Ook in de koffiebarretjes kwam ik weinig sociologen tegen. Een promovendus bestudeert het opknappen van buurtpleinen. Maar de sociale wetenschappen zijn enorm verwetenschappelijkt en geïnternationaliseerd: het werk is theoretisch geavanceerd, we moeten publiceren in journals. Dat bevordert niet het doen van onderzoek met als vertrekpunt: Hoe ziet het leven van mevrouw Jansen eruit? En het bevordert ook niet de uitwisseling van kennis met burgers en bestuurders.’

Bock: ‘Dat ligt in Wageningen wel iets anders. Het onderzoek is veel meer praktijkgericht en toegepast, in de regio – al is dat ook vaak internationaal. “Impact maken” doet ertoe. Vroeger deden we aan ontwikkelingssamenwerking, nu in zekere zin nog steeds.’

En de kloof, bestaat die nu?

 Bock: ‘Er zijn verschillen, er is ongelijkheid en er is verontwaardiging. Maar waar ik onrustig van word, is dat de periferie snel wordt weggezet als een streek van kneusjes. Het is geen woestenij. Het zijn verrekt mooie gebieden, met trotse bewoners, gebieden waar Nederland bovendien niet zonder kan.’

Rath: ‘Ik ben vanuit Rotterdam naar Woerden verhuisd. Driehonderd meter het huis uit loop ik tussen de kieviten. En tegelijkertijd ben ik in twaalf minuten in de grote stad Utrecht.’

Bock: ‘Waar zijn mensen het gelukkigst: volgens de Friezen in Friesland en volgens het CBS zijn de perifere regio’s heel tevreden – met uitzondering van Groningen. Tevredener dan de Randstad. Drenthe scoort heel hoog op brede welvaart. Daarbij speelt onder andere veiligheid een belangrijke rol en een plezierige, groene leefomgeving. Veel mensen zoeken naar het beste van twee werelden. Begrippen als “brede welvaart” krijgen meer aandacht. Juist buiten de grote stad is de kwaliteit van leven het hoogst. Ik ontwaar wel een zekere herwaardering van het rurale.’

Marcel Ham is hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken. Jurre van den Berg is redacteur van Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken en verslaggever van de Volkskrant.

Dit interview maakt deel uit van het jaarboek van Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken: Raadselen van de maatschappij. Honderd jaar sociologie in Nederland. Redactie: Jurre van den Berg, Marcel Ham, Rie Bosman en Godfried Engbersen. Uitgeverij Van Gennep.
Dit jaarboek is een coproductie met de Nederlandse Sociologische Vereniging. Abonnees van het tijdschrift krijgen het boek in december in de bus. Het zal dan in de boekhandel te koop zijn voor 25 euro (344 pag.).

 

Foto: Youtube