Populisme is normaal geworden maar de wetenschap kan er geen greep op krijgen. Veel boeken en artikelen beginnen met de vertwijfelde constatering dat er geen consensus is over wat populisme betekent en leiden uit de bonte literatuur telkens weer net een andere definitie af. Vlak na de conceptuele vraag naar wat het populisme is, volgt dan vaak de normatieve vraag – vormen de populisten een bedreiging of een verrijking? Deze pogingen ketsen echter af, omdat ‘het populisme’ niet vereenzelvigd kan worden met een groep, ideologie of stroming. We kunnen het populisme beter eerst theoretisch ontleden en empirisch analyseren.
Het zijn juist de vele verschillende stijlfiguren en sentimenten van het populisme die het verschijnsel het bestuderen waard maken. Het is links, het is rechts, en het is recht door zee. Volkspartijen zijn er in het rood en in het bruin en ‘power to the people’ is een uitroep van Black Panthers, John Lennon en productinkopers. Populisme heeft geen substantie. Het is hooguit, om met Mark Elchardus en Bram Spruyt te spreken, een ‘dunne ideologie’; een set van stijlfiguren en sentimenten die zich aan verschillende ideologieën kunnen vastklinken. De tekst is telkens anders, maar de toon niet: die bestaat uit het neersabelen van elites, het aanhalen van volkse wijsheden en het profileren van de eigen zuiverheid tegenover de vervuilende anderen.
Populisme is een vormende kracht
Natuurlijk, sommige groepen maken meer gebruik van populistische stijlfiguren dan anderen, maar populisme blijkt wijdverbreid. In een Vlaamse steekproef die Elchardus en Spruyt analyseren waren respondenten het veel vaker eens dan oneens met stellingen als ‘de mening van de eenvoudige man of vrouw in de straat is veel meer waard dan die van experts of politici’; ‘de politiekers moeten beter luisteren naar de problemen van de mensen’; ‘ministers zouden beter wat minder in hun bureau zitten en zich wat meer onder het gewone volk begeven’; en ‘mensen die lang gestudeerd hebben bezitten veel diploma’s, maar ze weten niet eens hoe de wereld echt in elkaar zit.’ Dat slechts een kleine minderheid van de respondenten dergelijke, toch vrij fel populistisch verwoorde, stellingen afwijst, geeft aan dat populisme niet is voorbehouden aan een duidelijk aanwijsbare groep met onderscheidende kenmerken.
Populistische sentimenten zijn breed aanwezig en worden dan ook op allerlei plekken en voor allerlei doelen gemobiliseerd. Vaak wordt het populisme gezien als uitdrukking van volkse ontevredenheid maar het is vooral een vormende kracht. Met populistische stijlfiguren worden het volk, de eigen zuiverheid en de elite niet simpelweg in stelling gebracht, maar ook geconstrueerd. In hun studie laten Thierry Kochuyt en Koen Abts hoe het Vlaams Belang het populisme inzet om allerlei verschillende groepen aan te spreken en samen te brengen. Hun respondenten bestaan uit Vlaams-nationalisten en royalisten, voormalige collaborateurs en vroegere verzetslui, rechtsgezinden en oud-links, atheïsten en praktiserende katholieken die met populistisch taalgebruik tot eenheid worden gesmeed.
Populisme niet vereenzelvigen met een politieke partij
Populisme wordt in Nederland en Vlaanderen vaak geassocieerd met een behoefte aan sterk leiderschap en een weerzin tegen vreemdelingen. Toch zijn dat ook geen noodzakelijke kenmerken. De online activisten van Anonymous verzetten zich bijvoorbeeld sterk tegen leiderschap en machtsconcentratie, maar zijn vaak uitgesproken populistisch: ze traden op namens en voor ‘the people’ in hun strijd tegen copyrightorganisaties en Arabische dictators. Ook de wereldwijde Occupy-beweging is gestoeld op het idee dat elites corrupt zijn en de massa – de 99 % – uitbuiten en bedriegen.
Als populisme niet langer vereenzelvigd wordt met een politieke partij, ideologie of leider, wordt het ook mogelijk om populistisch taalgebruik te observeren buiten de politiek, in het dagelijks leven. Zo laat Paul Mepschen zien dat sommige bewoners in Amsterdam West zich als ‘gewone mensen’ bedreigd voelen door zowel immigranten als politici die heulen met het grote geld. Mark van Ostaijen en Shivant Jhagroe illustreren hoe populisme vooral buiten de politiek aan kracht toeneemt. In de media, de kunsten en zelfs in de wetenschap wordt gestreefd naar popularisering en is er, al dan niet vanwege druk vanuit financiers, aandacht voor de ‘gewone mensen’. Televisieprogramma’s waarbij het oordeel van experts centraal staat zijn er nog wel, maar ‘de kijker’ is bij steeds meer programma’s voortdurend en dwingend aanwezig, vaak in real time doordat presentatoren kijken hoe er door bellers, stemmers of Twitteraars wordt gereageerd op de uitzending.
Tegen de elites
Populisme is dus wijdverbreid en veelvormig. Toch is het ook lokaliseerbaar – hoe divers populistische uitingen ook zijn, er zijn algemene processen waarbij het populisme gedijt. Waar doet het zich voor? Overal waar zich democratiseringsprocessen voor doen en waarbij macht georganiseerd wordt op grond van publieke legitimiteit. Het ‘volk’ en de ‘gewone mensen’ worden gemobiliseerd tegen een elite wiens specifieke vormen van kapitaal – bepaalde manieren van spreken, denken, doen – minderwaardig worden gemaakt. Wat volgens de elites – de vakjury’s, de bestuurders, de professoren, de recensenten – tekenen zijn van karakter, kennis en kunde, geldt voor de populisten als volksvreemd, wereldvreemd en zelfzuchtig. Wanneer populariteit een basis voor gezag en aanzien wordt, kan de macht van experts en ‘regenten’ worden ondergraven met een beroep op de gewone man en common sense.
Populisme gedijt dus bij een verschuivende machtsbalans tussen elites en ondergeschikten. Het is een discours waarin frustratie aan aspiratie wordt gekoppeld. Met het stigmatiseren van de macht vindt een versimpeling plaats, waardoor – vaak met complottheorieën – elites verdacht gemaakt worden. Bij islamofobe populisten gaat het dan om het complot van linkse krachten die een morele terreur aanwenden om ‘stemvee’ binnen te kunnen halen en zo een islamitische machtsovername toestaan. En bij linkse populisten gaat het om de macht van politieke en zakelijke elites die, al dan niet via besloten genootschappen als Skull & Bones of de vrijmetselaars, politieke besluitvorming manipuleren om hun wereldheerschappij te consolideren.
Wanna-be-elites
Het zijn echter niet de ondergeschikten zelf die de macht claimen, maar zij die zeggen dat zij namens hen spreken. Het gaat om wanna-be-elites die de economische, culturele, politieke invloed van hun achterbannen vergroten, voorwenden en aanwenden om de geprivilegieerde posities van gevestigde elites ter discussie te stellen. In de politieke context keert het populisme zich tegen de gevestigde macht, tegen de revolutionairen van de vorige generatie wier temperamenten en charisma gestold zijn in bureaucratische procedures. Wie die elites en ondergeschikten zijn, hangt af van de context. In Nederland is dat de oude politiek van verzuiling en polderen. Die krijgt ervan langs van politiek rechts, dat het volkse sentiment tegen de gevestigde instituties – de gesubsidieerde media, universiteiten, verenigingen en bewegingen – aanwakkert en mobiliseert. In Latijns Amerika daarentegen kon in de jaren zeventig, buiten de gevestigde macht van de militaire junta’s, een populistisch sentiment gecultiveerd worden dat zich nu enige tijd zich stolt in het centrum van de macht.
Met de stolling in de macht verdwijnt vaak ook het populistische taalgebruik. Uit het onderzoek van Matthijs Rooduijn, Sarah de Lange en Wouter van der Brug blijkt dat het populisme van (in aanleg) populistische partijen afzwakt naarmate ze dichter bij de macht komen. Populisme komt dan ook niet voort uit een diep geworteld wereldbeeld, maar wordt strategisch gebruikt door niet-gevestigde partijen met een beroep op de gewone man in de straat en het bekritiseren van de elite hen kan helpen een doorbraak te bewerkstelligen. Na die doorbraak vervliegt het populisme en laten partijen zich eerder voorstaan op hun vermogen om ‘verantwoordelijkheid te nemen’ en compromissen te sluiten.
Toch is het geen natuurwet dat het populisme proportioneel afneemt met institutionalisering. Chavez heeft zijn populistische politiek eerder geïntensiveerd dan afgezwakt sinds hij president van Venezuela is en Khaddafi bleef zichzelf tot vlak voor zijn dood zien als ware leider van het Libische volk. Maar zeker het laatste voorbeeld maakt duidelijk dat op een gegeven moment meer repressie dan retoriek nodig is. Hoe verder het revolutionaire populisme zich institutionaliseert, des te groter de kans dat uitdagers het als hypocriet en oneigenlijk zullen ontmaskeren en zichzelf presenteren als de authentieke vertegenwoordiger van de volkswil.
De vraag is niet of populisme goed of slecht is
Het populisme is dus niet de politieke uitdrukking van het ressentiment van een specifieke groep kiezers zoals de ‘verliezers van de modernisering’ of de onderklasse. Het is ook geen omnipotente kracht die de samenleving doordrenkt. Die laatste voorstelling maakt het populisme een amorfe en bijna metafysische kracht – een echte Zeitgeist – terwijl het populisme een verzameling stijlfiguren is die door uiteenlopende groepen op verschillende manieren en plekken gebruikt worden. Het populisme is wijdverbreid maar manifesteert zich niet overal en juist daarom is het van belang te onderzoeken waar het populisme opgeld doet en waar niet. De sociologische vraag is niet langer of het populisme goed of slecht is maar waar, hoe en waarom het populisme zich ontwikkelt en welke effecten het sorteert.