Coronacrisis kan niet zonder politisering

Politisering van de coronacrisis is gemakkelijk te veroordelen. Toch zal ook crisisbestuur niet aan het politieke ontkomen, hoe zeer de beleidsstrategie ook inzet op een taal van harmonie en eenstemmigheid.

‘This is not a recession. It is an ice age.’, zo duidt The Atlantic de situatie waar de mondiale economie terecht in is gekomen. De reis- en luchtvaartbranche, de horeca, de cultuursector, het hotelwezen en de entertainmentindustrie; het ligt allemaal plat – en de vraag is hoe lang nog.

Hoewel The Atlantic het heeft over een economische ijstijd, is het niet alleen de economie die bevroren raakt in deze crisistijd. Een dominante stem in het debat roept namelijk op tot een ‘politieke ijstijd’. De onderliggende hang naar depolitisering berust op de aanname dat dit een tijd is voor daadkrachtig en tijdig bestuurlijk handelen, niet voor moreel debat over hoe de postcoronasamenleving eruit zou moeten zien.

Politieke discussie over de grote, lastige thema’s als democratie, autonomie en rechtvaardigheid - wie in de samenleving krijgt wat op basis waarvan? - is in crisistijd ongepast of zelfs hinderlijk. De bal ligt nu bij de crisismanagers, elders behoren de wedstrijden te worden stilgelegd.

Van het parlement verwachten we dat zij haar kritische controlefunctie afstemt. Ministers moeten de ruimte krijgen, niet urenlang in de Tweede Kamer worden ondervraagd tot aan flauwte toe. Wetenschappers, journalisten en opinievormers dienen niet op de zaken vooruit te lopen. Aan de samenleving als geheel wordt verbroedering en solidariteit gevraagd, en politieke kleurverschillen even te laten voor wat ze zijn. ‘Unite against Covid-19’ – aldus de Nieuw-Zeelandse premier Ardern.

Ook Rutte’s crisislexicon – We moeten dit met 17 miljoen mensen doen’ – beroept zich op een sentiment van eenstemmigheid – en met succes. Staat, politiek en samenleving ogen op dit moment als drie handen op een buik, strak gefocust op de acute gezondheidseconomische crisis. Dit ‘samen-één-gevoel’ hangt nauw samen met twee punten van fixatie: een zeer-korte-termijn-gerichte tijdshorizon in combinatie met een biomedisch-economisch prisma.

Buiten het gangbare kader kijken staat dan gelijk aan onsmakelijk of zelfs schadelijk politiek opportunisme. Karel Smouter verzet zich in de NRC tegen ‘geestelijk hamsteren’ – het gretig duiden van de coronacrisis in lijn met reeds ingenomen ideologische standpunten. De redactie van de Groene raadt aan de ‘politieke stokpaarden op stal te houden’. Paul Frissen observeert dat politiek extreem links én rechts naar dezelfde crisis grijpen om hun eigen ‘bevestigde gelijk’ te halen.

Depolitisering vindt steeds minder weerklank

De tendens tot depolitisering vindt echter steeds minder weerklank in het licht van een zich in rap tempo ontketenende politisering. Weinig verrassend: in ‘The Politics of Crisis Management’ laten bestuurskundigen Arjen Boin, Paul ’t Hart en twee collega’s al zien dat crises vandaag de dag steeds sneller politiseren. Ook voor de coronacrisis geldt dat nieuwe stemmen, belangen en probleemdefinities het discours binnendringen, waardoor de huidige fixaties op het hier-en-nu en het biomedisch-economische perspectief steeds meer losweken.

Het met die fixaties gepaard gaande solidariteitsgevoel verwatert langzamerhand, nu duidelijk wordt dat rijke Russen beademingsapparaten hamsteren, Amerikaanse ziekenhuizen elkaar beconcurreren op medische benodigdheden, het privilege van 1,5 meter afstand onmogelijk is in sloppenwijken, Wopke Hoekstra een ‘Nederlandse middelvinger naar het zuiden’ opsteekt tijdens EU-crisisonderhandelingen, en de Afro-Amerikaanse gemeenschap in de Verenigde Staten significant harder wordt geraakt. Covid-19 is toch niet die ‘grote gelijkmaker’ en ‘verbinder’ zoals door sommigen beweerd.

De postcoronapolitiek schiet alle kanten uit

De postcoronapolitiek schiet alle kanten uit. Nu is de tijd gekomen voor het inperken van de intensieve dierenindustrie. Nu gaan we zorg- en ziekteverzekeringen voor iedereen beschikbaar maken. Nu kunnen we de flexibilisering van werk stoppen, de positie van zzp’ers versterken en de lonen van vakkenvullers, verpleegkundigen en leraren verhogen. Nu gaan we het basisinkomen invoeren. Dit is het moment om de luchtvaartindustrie in te dammen en een New Green Deal te realiseren.

Maar ook: nu kunnen de nationale grenzen op slot. Nu kan het vluchtelingenbeleid worden aangescherpt, verregaande technologische staatsurveillance uitgerold en – in het geval van Hongarije – ‘vertragende’ democratische controlemechanismen geschrapt. De meest utopische duidingen worden geschetst op de linkerflank van het politieke spectrum: nu voorbij het neoliberalisme, nu naar een economisch model van post-growth. The Correspondent vat de ambitie samen: ‘We aren’t just stopping coronavirus. We’re building a new world’.

Klimaatknopers

Veel postcorona-vergezichten voorzien een ommekeer in het klimaatbeleid. Immers, wat eigenlijk niet voor mogelijk werd gehouden in het tegengaan van klimaatopwarming – het stilleggen van hele arbeidssectoren, het reduceren van mobiliteit en consumptie – blijkt nu toch wel mogelijk. Het is een krachtig, empirisch argument – kijk maar! – dat spreekt tot de politieke verbeelding. Het doet denken aan John W. Kingdon’s ‘stromenmodel’, ontwikkeld in zijn klassieke werk Agendas, Alternatives and Public Policies.

Volgens Kingdon komt beleidsverandering pas tot stand wanneer drie los opererende ‘stromen’ bij elkaar komen: een stroom van problemen, een stroom van oplossingen, en een stroom van politieke gebeurtenissen. In het beleidsproces trachten actoren deze stromen ‘aan elkaar te knopen’, om zo een window of opportunity te creëren voor de gewenste koers.

Precies dat gebeurt nu ook in de postcoronapolitiek over klimaatbeleid. Het strategisch geconstrueerde narratief is dat hoewel klimaatopwarming steeds centraler op de beleidsagenda is komen te staan, de vereiste oplossingsrichtingen tegelijkertijd grotendeels onhaalbare utopieën bleven. Door de coronacrisis lopen de stromen van problemen, oplossingen en politieke gebeurtenissen echter meer synchroon: majeure gevolgen van de coronacrisis – de reductie van mobiliteit, arbeid, consumptie, het vertragen en stopzetten van hele economieën – zijn namelijk de facto de benodigde strategieën om verdere klimaatfrictie te voorkomen.

Daarbovenop toont de coronacrisis een voorheen lastig voorstelbare radicaliteit van staatsingrijpen wereldwijd: precies wat klimaatbeleid ook verlangt. Dit alles gebeurt tot slot niet op een politiek willekeurig moment, maar nog maar aan het begin van een mondiale crisis die schreeuwt om daadkracht. Dit narratief knoopt zo de stromen van problemen, oplossingen en politieke gebeurtenissen rondom klimaat en Covid-19 behendig aan elkaar. Geert Mak toonde zich in Buitenhof een ware ‘klimaatknoper’ door de coronacrisis als ‘generale repetitie’ voor het klimaatprobleem te bestempelen.

Of de strategisch gelegde corona-klimaat knoop zal blijven zitten is maar de vraag. Klimaatbeleid moet in deze crisistijd flink inboeten aan aandacht en het financiële toekomstplaatje ziet er niet per se rooskleurig uit. Hoeveel ruimte zal er zijn voor verduurzaming en groene innovatie in het licht van de tientallen miljarden euro’s aan publiek geld die nodig zijn voor crisisherstel?

Ook gaat de corona-klimaat knoop voorbij aan het gegeven dat klimaatontwrichting een ‘perfecter’ probleem vormt dan Covid-19: het is een nog onzekerder en ongrijpbaarder proces waarvan de effecten meer vertraagd en verstrooid zijn en de dreiging van maatschappelijke ineenstorting minder in het oog springend is – zeker in tegenstelling tot de acute dreiging van een viruspandemie. Die ‘perfectie’ maakt het moeilijker om tijdig draagvlak te creëren voor radicale klimaatmaatregelen.

Vrieskistpolitiek is ook verdacht

Politisering van de coronacrisis is gemakkelijk te veroordelen. Wopke Hoekstra’s ‘Als jullie nu eerder je begroting op orde hadden gebracht’, Thierry Baudets ‘Als jullie naar mij hadden geluisterd en eerder dat spoeddebat waren aangegaan’ en Geert Wilders’ ‘Als jullie niet jarenlang hadden bezuinigd op de zorg’ - het wordt snel weggezet als onproductief gesteggel over het hiervóór wat bestuurlijke daadkracht in het hier-en-nu belemmert. Hetzelfde geldt voor de utopische coronapolitiek over het hierná, ook dat lijken al snel verstoorders van het acute crisismanagement. Dit is geen moment voor politiek geëmmer over het hiervoor of het hierna.

Toch zal ook crisisbestuur niet aan het politieke ontkomen, hoe zeer de beleidsstrategie ook inzet op een taal van harmonie en eenstemmigheid. Waar normaliter uitstelgedrag en retorische ambiguïteit kunnen helpen depolitiseren, vereist deze mondiale crisis een mate van bestuurlijke daadkracht en helderheid die feilloos politieke verschillen zichtbaar zal maken.

Bovendien is de roep tot het bevriezen van de politiek eveneens verdacht. Zo’n pleidooi is namelijk in zichzelf een politieke daad. Wie ‘de weg terug’ zoekt en ‘terug naar normaal’ wil, toont zich goedgezind met maatschappelijke status-quo zoals die tot voor kort gold – inclusief de specifieke en al dan niet rechtvaardige verdelingsmechanismen en structuren van belangenbehartiging die deze status-quo eigen was.

De neiging het politieke te fixeren, te veroordelen, uit te stellen of zelfs ronduit te ontkennen (zie bijvoorbeeld Rutte’s insinuatie tijdens de persconferentie van 7 april dat er geen sprake van een trade-off tussen medische en economische belangen zou zijn), juist op het moment dat tientallen miljarden aan publiek geld uitgegeven zullen gaan worden, dient de facto een conservatieve agenda die de reeds gevormde maatschappelijke verhoudingen wil herstellen en wederom bestendigen. Daarmee wordt ‘slim’ de politieke vraag overgeslagen in hoeverre de precorona status-quo eigenlijk zaligmakend en herstelwaardig was. Het steeds verder ontwrichtende klimaat en de groeiende ongelijkheid, om maar eens even wat te noemen, doen toch anders vermoeden.

Joram Feitsma is universitair docent Bestuurs- en Organisatiewetenschap aan de Universiteit Utrecht.

 

Foto copyright: Robert Lagendijk