De relatie tussen technologische vooruitgang en arbeid is weer helemaal terug van weggeweest. Net zoals in de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw vragen onderzoekers en politici zich af wat er gebeurt zodra nieuwe technologie verschijnt op de werkplek. Vernietigt het banen of komt er juist werk bij, en voor wie en wat betekent het voor de kwaliteit van het overgebleven werk? Inmiddels zijn er boekenkasten vol te verzamelen met empirisch en futuristisch materiaal dat op dit soort vragen ingaat. Toch lijkt er in de 21ste eeuw iets nieuws aan de hand te zijn. De huidige technologische revolutie gaat volgens sommigen veel sneller dan voorheen (Brynjolfsson en McAfee 2014). Nieuwe technologie is op meerdere manieren en plekken toepasbaar (er wordt ook wel gesproken van general purpose technology), en de kosten ervan nemen in snel tempo af (Nordhaus 2007).
Aangezien nieuwe technologie steeds dieper zal ingrijpen in de samenleving, is de verwachting dat niet alleen de arbeidsmarktpositie van laaggeschoolden maar mogelijk ook die van middelbaar- en zelfs hoogopgeleiden onder druk komt te staan (Ford 2015). Tegen deze achtergrond heeft het Rathenau-instituut een state-of-the-art onderzoek uitgevoerd voor de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar nieuwe technologische toepassingen op de arbeidsmarkt (Van Est en Kool 2015).
Verschuivingen op de arbeidsmarkt
In een goed gedocumenteerd onderzoeksrapport komen we meer te weten over de impact van nieuwe technologie op de werkplek. Steeds meer producten en processen zijn te digitaliseren en in Nederland hebben we hier recent nog een aantal duidelijke voorbeelden van gezien, zoals het wegvallen van werk bij de Belastingdienst en het verdwijnen van administratieve functies bij menig verzekeraar en accountantskantoor. Vooral dit type routinematige handelingen is relatief gemakkelijk te automatiseren en leidt tot een afname van banen in met name het middensegment van de Nederlandse arbeidsmarkt (Ter Weel 2015).
Tegelijkertijd neemt de vraag naar hogeropgeleiden toe, want we hebben natuurlijk ook mensen nodig die gespecialiseerde en complexe handelingen kunnen blijven verrichten. Het beeld dat ontstaat is er een van een gepolariseerd arbeidsmarktmodel zoals we ook zien in landen om ons heen (zie bijvoorbeeld Goos en Manning 2007; Spitz-Oener 2006). Hoewel de toekomst zich bijzonder lastig laat voorspellen en het nog maar zeer de vraag is of deze processen zich voortzetten, stellen de Rathenau-onderzoekers dat een groeiende ongelijkheid in de toekomst een reëel scenario is. Stel dat dit zo is, wat valt hier dan tegen te doen?
De grote afwezige in het robotdebat
Beleidsinterventies richten zich in de meeste rapporten die ik ken op (bij)scholing en het idee van ‘slimmer organiseren’, zoals onder andere tot uiting komt in de agenda Smart Industry (FME et al. 2014). Dit zijn inderdaad relevante aangrijpingspunten die zich richten op een economische groeiagenda voor de toekomst. ‘Slimmer organiseren’ betekent een stijging van de arbeidsproductiviteit en dus meer werkgelegenheid.
Maar wordt het tegelijkertijd ook niet hoog tijd om met z’n allen een sociale agenda voor de toekomst te gaan formuleren? Stel dat we wél een periode ingaan van relatieve ‘jobless recovery’, en stel dat dit juist de meer kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt treft, zoals mensen met een arbeidshandicap en lager- of middelbaargeschoolden? Is iedereen wel ‘schoolbaar’, zoals veel onderzoekers en beleidsmakers lijken te veronderstellen? Dit zijn fundamentele vragen die maar mondjesmaat aan bod komen in lopende discussies over robotisering. Ook in ons land.
Sociaal beleid steekt schril af bij technologische vooruitgang
Harvard econoom Richard Freeman (2014) is hier misschien nog wel het meest stellig in door erop te wijzen dat de eigenaren van nieuwe technologie de grote winnaars zullen zijn van de toekomst. Een alternatief is er ook. Door werkenden bijvoorbeeld te laten delen in aandelenbezit kunnen volgens hem de scherpe kanten van een toenemende ongelijkheid tussen mensen met kapitaal en werkenden met alleen inkomsten uit arbeid afnemen. Of zoals hij het verwoordt: ‘Without ownership stakes, workers will become serfs working on behalf of the robots’ overlords’.
Of het zo’n vaart zal lopen is gezien het corporatistische karakter van onze samenleving nog maar de vraag. Maar feit is wel dat de huidige aandacht voor sociaal beleid ten aanzien van de gevolgen van technologische vooruitgang bijzonder schril afsteekt tegen de urgentie van nieuwe verdien- en bedrijfsmodellen. Het is wat dat betreft nog altijd wachten op een creatief nieuw pleidooi voor het verbinden van economische groei aan het ideaal van een zo’n inclusief mogelijke arbeidssamenleving.
Fabian Dekker is als arbeidssocioloog verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij werkt momenteel aan een nieuw boek over de gevolgen van globalisering en technologische innovatie voor arbeid.
Referenties
Brynjolfsson, E. & Mc Afee (2014). The second machine age. New York: Norton & Company.
Est, R. van, & Kool, L. (red.)(2015). Werken aan de robotsamenleving. Den Haag: Rathenau Instituut.
FME et al. (2014). Actieagenda Smart Industry. Dutch Industry Fit for the future.
Ford, M. (2015). Rise of the robots. New York: Basic Books.
Freeman, R. (2014). Who owns the robots rules the world. IZA World of Labor.
Goos, M. & Manning, A. (2007). Lousy and lovely jobs: The rising polarization of work in Britain, Review of Economics and Statistics, 89: 118-133.
Nordhaus, W. (2007). Two centuries of productivity growth in computing, Journal of
Economic History, 67(1): 17-22.
Spitz-Oener, A. (2006). Technical change, job tasks and rising educational demand:
Looking outside the wage structure, Journal of Labor Economics, 24(2): 235-270.
Weel, B. ter, (2015). De match tussen mens en machine, Beleid en Maatschappij, 42(2): 156-170.