Amerikaans onderzoek (William Julius Wilson, Robert Putnam) laat zien dat er in arme en etnisch diverse stadswijken minder burgerparticipatie plaatsvindt dan in meer welgestelde buurten. Als dat in Nederland ook zo is, dan werkt de actuele trend dat overheden zich terugtrekken uit het sociale domein en steeds meer verwachten van actieve burgers voor armere, etnisch diverse stadsbuurten, extra negatief uit. Juist hier waar de problemen en dus de behoefte aan actieve burgerparticipatie het grootst is, zijn relatief minder mensen maatschappelijk actief.
In arme wijken is minder onderlinge zorg voor elkaar
Wij konden gegevens van het nieuwe Rotterdamse Wijkprofiel gebruiken om te onderzoeken of dit ook in Nederland het geval is. We onderzochten drie vormen van burgerparticipatie: (formeel) vrijwilligerswerk, activiteiten voor de buurt en mantelzorg. Respondenten van relatief arme (veel lage inkomens) en etnisch diverse Rotterdamse wijken bleken over het algemeen inderdaad minder te participeren dan respondenten uit meer welgestelde en etnisch homogene (in praktijk veelal autochtone) wijken. Hoe hoger het aandeel lage inkomens en hoe groter de etnische diversiteit in de buurt, des te minder deelname aan vrijwilligerswerk, buurtparticipatie en mantelzorg. Vooral dit laatste verbaasde ons. We hadden gedacht dat er juist in arme wijken wel sprake zou zijn van veel onderlinge zorg voor elkaar (mantelzorg). Wel waren er uitzonderingen op dit patroon van minder burgerparticipatie. Zo telt de buurt Oude Westen, een plek met een rijke traditie van buurtactivisme, relatief veel lage inkomens maar ook een hoog percentage actieve buurtparticipanten.
We hebben ook geprobeerd deze verschillen tussen buurten te verklaren. We stelden de vraag of de verschillen alleen het gevolg zijn van het soort bewoners in de buurt (samenstellingseffect) of dat (ook) sprake is van een zelfstandig buurteffect. Met andere woorden: is er in arme, etnisch diverse buurten minder burgerparticipatie vanwege het type bewoners dat hier woont (veel laag opgeleiden, veel allochtonen, veel jongeren - categorieën die doorgaans minder participeren)? Of heeft (zoals genoemde Amerikaanse onderzoekers stellen) de armoede en etnische diversiteit een extra negatief effect op de bereidheid van bewoners om actief te worden? Van dit laatste bleek geen sprake.
Hoogopgeleiden en autochtonen participeren meer dan laagopgeleiden en migranten
De verschillen in burgerparticipatie tussen buurten konden grotendeels verklaard worden door individuele kenmerken van respondenten. Vrouwen participeren doorgaans meer dan mannen (alleen niet bij vrijwilligerswerk), personen tussen 35 en 65 jaar participeren meer dan jongeren en ouderen en hoe hoger het opleidingsniveau van respondenten, des te meer participatie. Ook etniciteit bleek een relevante verklarende factor. Over het algemeen participeren migranten (zowel eerste als tweede generatie) minder dan autochtonen, al verschilt dat per groep. Alle allochtone groepen verrichten minder vaak vrijwilligerswerk dan autochtonen. Wat betreft buurtparticipatie en mantelzorg geldt dit ook voor Surinamers, Antillianen, Kaapverdianen en andere allochtonen, maar minder of niet voor Turkse en Marokkaanse Rotterdammers. Verder bleek dat respondenten met veel contacten in de buurt en die zich met de buurt verbonden voelen, aanzienlijk meer actief zijn dan degenen die minder geworteld zijn in de buurt.
Noodzaak tot maatschappelijk actief zijn
De belangrijkste conclusie is echter dat sociaaleconomische en etnische kenmerken van respondenten de verschillen in burgerparticipatie tussen buurten verklaren. Juist omdat in de meest kwetsbare Rotterdamse buurten relatief veel laagopgeleiden, allochtonen en jongeren wonen, particperen bewoners hier minder dan elders in de stad. Spelen buurtkenmerken dan helemaal geen rol bij burgerparticipatie? Ja toch. Nadat we alle individuele kenmerken van respondenten aan de analyses hadden toegevoegd, bleek opeens dat respondenten uit lage-inkomenswijken meer participeren dan degenen uit meer welgestelde wijken. Anders gezegd: in buurten met veel lage inkomens verrichten bewoners meer vrijwilligerswerk, buurtactiviteiten en mantelzorg dan we op grond van hun individuele kenmerken (veel jongeren, laag opgeleiden, allochtonen enzovoorts) zouden verwachten. Dit komt waarschijnlijk doordat er juist in deze arme wijken zo veel problemen zijn waardoor bewoners wel genoodzaakt zijn om maatschappelijk actief te worden (waar vergelijkbare personen in andere wijken dat misschien niet doen). Juist respondenten die zeggen dat er veel verloedering in de buurt is, zijn verhoudingsgewijs vaak actief.
Buurthuis of de bibliotheek hier niet sluiten
Gemeenten moeten bij bezuinigingen op zorg- en welzijnsvoorzieningen in stadswijken rekening houden met de draagkracht van wijken en hun bewoners. In wijken met veel ‘burgerkapitaal’ kunnen overheden wel een stapje terugdoen en meer aan particuliere initiatieven overlaten, maar in andere wijken moeten ze misschien juist meer doen: het buurthuis of de bibliotheek hier niet sluiten en niet minder, maar meer wijkverpleegkundigen actief laten zijn omdat je hier minder kunt vertrouwen op de activiteiten en onderlinge zorg van bewoners. Voorkomen moet worden dat er weer een klassiek ‘Mattheüs-effect’ [1] ontstaat, dat wil zeggen dat sterke sociale groepen wel in staat zijn om de gevolgen van een terugtredende overheid op te vangen en sociaal kwetsbare groepen niet. Daardoor kunnen ongelijkheden worden versterkt. Juist in kwetsbare stadsbuurten met veel armoede en etnische diversiteit zijn bewoners minder goed in staat om de gevolgen van een zich terugtrekkende overheid op te vangen, waardoor de achterstand op andere buurten (nog) groter dreigt worden.
Erik Snel is universitair docent aan de Erasmus Universiteit en Godfried Engbersen is hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit en lid van de WRR. Dit artikel is gebaseerd op hun rapport ‘Mattheüs in de buurt. Over burgerparticipatie en ongelijkheid in steden’, Rotterdam, augustus 2015.
Noot
1. Dit is het mechanisme dat mensen die hoger op de sociale ladder staan, meer profiteren van voorzieningen en financiële voordeeltjes. Zo worden ze nog rijker. Het dankt zijn naam aan de Bijbeltekst in Mattheüs 25 vers 29: ‘Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.’ In de sociologie is het Mattheüs-effect voor het eerst geformuleerd door R.K. Merton (1968), The Matthew Effect in Science. The reward and communication systems of science are considered. Science 159 (3810), 56-63.
Literatuur
Putnam, R. (2007), ‘E Pluribus Unum: Diversity and Community in the 21st Century: The 2006 Johan Skytte Prize Lecture’. Scandinavian Political Studies 30, 137-174.
Wilson, W.J. (1996), When Work Disappears. The World of the New Urban Poor. New York: Alfred A. Knopf.
Foto: Martijn Meijerink (Flickr Creative Commons)