Veiligheid creëer je met geborgenheid

Verblind door angst voor terrorisme en criminaliteit hameren politiek en samenleving voortdurend op een repressief veiligheidsbeleid. Veiligheid creëer je echter niet alleen door straffen op te leggen, maar ook door aandacht te schenken aan verbondenheid, geborgenheid, zorg en herstel.

Gedreven door al dan niet gefundeerde angst voor terroristische aanslagen, criminaliteit en overlast heeft een ongebreidelde ‘bestrijdingsbegeerte’ zich van de samenleving meester gemaakt. Een passie die uiting krijgt in steeds meer camerabewaking, digitale surveillancetechnieken die diep in het dagelijks leven doordringen, een voortdurend luide roep om hogere minimumstraffen, uitdijende politiebevoegdheden, zero tolerance, en gebiedsverboden. En niet te vergeten een toenemend aantal particuliere beveiligers, buitengewoon opsporings­ambtenaren en buurtwachten.

Ook worden, om de veiligheid van de samenleving te garanderen, kwetsbare, maar niettemin gevaarlijke geachte groepen zoals hangjongeren, daklozen, verslaafden en vluchtelingen, uitgesloten en gemarginaliseerd.

Deze behoefte aan een almaar ‘sterkere arm’ lijkt tegenstrijdig in een tijd dat criminaliteitscijfers dalen en het aantal mensen dat zich (wel eens) onveilig voelt steeds verder afneemt. Om dat te verklaren, maken we een kleine excursie naar het verleden.

Veiligheidsbeleid vernauwd tot kwestie van wetshandhaving

In 1651 legitimeert de Engelse politiek-filosoof Thomas Hobbes in zijn klassiek geworden werk Leviathan de opdracht van de staat om zijn onderdanen een vredig en veilig leven te geven vanuit het natuurlijke eigenbelang van de mens. In de natuurtoestand, aldus Hobbes, slaan mensen elkaar voortdurend de hersens in. Er heerst een voortdurende angst voor een gewelddadige dood. Het dagelijkse leven is er eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort.

De natuurtoestand speelt niet alleen in het werk van Hobbes een centrale rol. Ook andere, belangrijke filosofen uit de Verlichting, waaronder Cesare Beccaria en John Locke, baseren hun gedachtegoed op de aanname van een oorspronkelijke wereld waarin mensen leven zonder regering met als gevolg dat daar een ’oorlog van allen tegen allen’ heerst. Om niet terug te vallen in deze chaotische natuurtoestand en de burgers een comfortabel leven te laten leiden, moet de staat de veiligheid handhaven met alle middelen die het tot zijn beschikking heeft.

Deze vorm van machtsuitoefening schraagt een soevereine staatsmacht die zowel extern - het leger - als intern - politie en openbaar ministerie - gewelddadige en straffende bevoegdheden heeft. De consequentie hiervan is dat het denken over sociale veiligheid en veiligheidsbeleid wordt vernauwd tot een kwestie van wetshandhaving en het nemen van strafrechtelijke maatregelen.

Mens is gewelddadig én empathisch tegelijk

Met zijn negatieve, bijna animaal ingekleurde mensbeeld - homo homini lupus est: de mens is voor andere mensen en wolf - neemt Hobbes afstand van het aristotelische mensbeeld dat de mens van nature een sociaal en politiek gemeenschapsdier is. De vraag is of Hobbes’ sombere mensbeeld en zijn daarmee samenhangende maatschappijvisie wel voldoende grond hebben, gelet op (nieuwe) wetenschappelijke inzichten over positieve gedragseigenschappen van mensen. En samenhangend daarmee: zijn beloning en straf altijd nodig om menselijk gedrag van buitenaf te sturen en mensen veilig en vredig te laten samenleven?

De Nederlandse primatoloog en etholoog Frans de Waal trekt Hobbes’ these van een gewelddadige natuurtoestand ernstig in twijfel. Volgens De Waal is het idee van een natuurtoestand, dat onze voorouders hun vrijheid opgaven voor veiligheid en een gemeenschapsleven, een onjuiste oorsprongsmythe.

Het gemeenschapsleven zou volgens De Waal niet ontstaan door het afsluiten van een sociaal contract, zoals Hobbes poneert, maar vormt de natuurlijke basis van het menselijk bestaan. En veiligheid was juist de allerbelangrijkste reden voor het gemeenschapsleven van onze voorouders. Anders gezegd: een samenleving is niet gebaseerd op een juridisch vastgelegd wederzijds voordeel, maar op organische verbindingen. Binnen deze verbindingen zijn positieve gedragseigenschappen, waaronder empathisch vermogen, zorg voor de ander, en geven van gerichte hulp, belangrijke dimensies bij de vorming van gemeenschappelijke verbanden.

De mens is weliswaar gewelddadig en agressief, maar van nature ook empathisch. Mensen zoeken daarom veiligheid en geborgenheid binnen gemeenschappen.

Ook boeddhist en filosoof Matthieu Ricard weerlegt in zijn werk de aanname dat mensen door en door egoïstische monsters zijn, van nature geneigd tot geweld en rivaliteit, en onder alle omstandigheden gericht op het najagen van hun persoonlijke belangen. Op basis van talrijke studies stelt Ricard in Altruïsme vast dat we ‘het geloof in een sinds mensenheugenis brute, bloeddorstige en instinctief tot geweld geneigde mensheid moeten laten varen’. In de natuurtoestand gaat het niet zozeer om strijd en agressie, maar zo meent Ricard met De Waal, om samenwerking en vreedzaam samenleven.

De uitersten van een begrip

Veiligheid, zo veel is wel duidelijk, is een veelzijdig en multi-interpretabel begrip. Aan de ene kant van het continuüm bevindt zich het gedachtegoed van denkers zoals Hobbes, maar ook de Italiaanse filosoof Cesare Beccaria, die vertrekken vanuit een negatieve invulling van veiligheid. Geweld, of dreiging met geweld door de overheid, is in hun visie noodzakelijk om niet terug te vallen in een oorspronkelijke toestand van geweld waarin mensen zich bevinden. Het hiermee verbonden mensbeeld vat de mens op als een van nature kwaadaardig en gevaarlijk wezen dat vooral wordt voortgedreven door negatieve gemoedsbewegingen, waaronder vrees, angst en haat.

Aan de andere kant staan inzichten van wetenschappers als De Waal en Ricard die een positiever mensbeeld voorstaan waarbinnen er plaats is voor empathie, compassie en altruïsme. Hun inzichten sluiten aan bij het aristotelische perspectief, waarin de mens voor zijn (voort)bestaan en floreren de ander en de gemeenschap nodig heeft.

Dus, ook al leven we in een ‘vloeibare wereld’, om in termen van Zygmunt Bauman te spreken, zonder duidelijke sociale, morele, religieuze en fysieke grenzen, mensen blijven contact en verbinding zoeken op plekken en via praktijken waarbinnen ze zich prettig en thuis voelen. De overheid en non-gouvernementele organisaties hebben hierbij een taak in het stimuleren van inclusieve sociale verbanden tussen burgers van allerlei snit.

Ook vertrouwen brengt mensen bij elkaar

De veronderstelling van een oorspronkelijke burgeroorlog is permanent aanwezig in het denken en doen over veiligheid. Op zich is het gebruik van het begrip in de betekenis van criminaliteit- en overlastbestrijding – de negatieve invulling van veiligheid – niet onjuist, maar bestrijden van onveiligheid is iets anders dan het creëren van veiligheid. Uitgangspunt van een positief veiligheidsbeleid, is dat we meer aandacht moeten hebben voor het bevorderen van opbouwende waarden in de samenleving, waaronder geborgenheid, vertrouwen en zorg.

Volgens Hobbes brengt angst mensen samen. Tegelijk is het omgekeerde natuurlijk ook waar: vertrouwen brengt mensen net zo goed bij elkaar.

Vanuit dit perspectief breken voorstanders van een positief veiligheidsbeleid een lans voor het creëren van een constructieve maatschappelijke context waarbinnen onderling vertrouwen mogelijk is, en waaruit onderling vertrouwen oprijst. Een beleid dat niet voortbouwt op negatieve sentimenten, maar daar juist tegenwicht aangeeft.

Marc Schuilenburg doceert aan de afdeling Strafrecht en Criminologie van de Vrije Universiteit Amsterdam. Ronald van Steden doceert aan de afdeling Bestuurswetenschappen en Politicologie van de Vrije Universiteit Amsterdam.

Dit artikel is een ingekorte versie van hun bijdrage aan het recentelijk verschenen nummer ‘positieve veiligheid’ van het Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit.

Foto: rh2ox (Flickr Creative Commons)