Er is behoefte aan fundamenteel onderzoek

Vijfentwintig jaar geleden pleitte de toenmalige rector magnificus van de Universiteit Twente Harry van den Kroonenberg voor een ondernemende universiteit. Inmiddels is dat een vanzelfsprekendheid geworden. De SER juicht deze ontwikkeling toe en plaatst kanttekeningen.

Om uit te groeien tot excellente onderwijs- en onderzoeksinstellingen, moeten ondernemende universiteiten keuzes maken en prioriteiten stellen. Zowel in de wetenschapsgebieden waarin ze willen excelleren, in de studenten die ze willen opleiden als in de manier waarop ze hun onderwijstaak willen vormgeven. Elke universiteit behoort een eigen profiel te krijgen. De financiering van de ondernemende universiteit moet daarvoor de gewenste prikkels bevatten en de doelmatige besteding van gemeenschapsgeld bevorderen. Aandacht voor excellentie, profilering, streven naar kwaliteit en samenwerking met het bedrijfsleven: dat zijn ook voor dit kabinet cruciale kenmerken van de universiteit. Streven naar kwaliteit op meerdere fronten heeft in 2011 zelfs een extra urgentie gekregen. Nederland daalt immers op een aantal internationale scoringslijstjes voor prestaties in het hoger onderwijs en dat is niet goed voor een land dat ambieert om tot de top vijf van kenniseconomieën te behoren.

Samenwerking tussen universiteiten is nodig
Een ondernemende universiteit kiest er op basis van een grondige zelfanalyse voor om bepaalde wetenschapsgebieden verder tot ontwikkeling te brengen en om andere af te stoten. Zo krijgt elke universiteit een eigen profiel waarmee ze kan concurreren. Overigens sluit die concurrentie de mogelijkheid van verstandige afstemming in het voordeel van alle betrokken partijen niet uit. Sterker nog; afstemming en samenwerking tussen universiteiten wordt niet langer gezien als een mogelijkheid, maar als een noodzakelijkheid. Noodzakelijk om in Europa en op wereldschaal de concurrentie om academisch toptalent niet te verliezen en om op specifieke onderzoeksterreinen tot de wereldtop te (blijven) behoren. De drie technische universiteiten, in Delft, Eindhoven en Twente, richtten al in 2007 een federatie - 3TU - op. De federatie wil door samenwerking de concurrentiepositie tegenover andere technische universiteiten in Europa versterken en tot de absolute Europese top gaan behoren.

Onlangs werd bekend dat ook de Universiteit Leiden, de Erasmusuniversiteit en de TU Delft nauw gaan samenwerken. Zij willen zelfs nog een stap verder gaan en één bestuursstructuur vormen en zo qua prestaties en aanzien doordringen tot de wereldtop van universiteiten. Wil een dergelijk samenwerkingsverband effectief zijn, dan moet aan een belangrijke voorwaarde worden voldaan. De optelsom van financiële middelen van het samenwerkingsverband moet zodanig worden verdeeld dat de beste opleidingen en het beste onderzoek de meeste middelen krijgen. Dat betekent een herallocatie van middelen over de grenzen van de drie universiteiten heen.

Valorisatie vraagt om goede samenwerking met bedrijven
Een ondernemende universiteit biedt kansen voor toegepast onderzoek en maatschappelijk advieswerk maar zal ook vragen om onderzoekssteun uit de directe omgeving serieus overwegen. In het universitaire vocabulaire van de jaren tachtig werd de relatie tussen wetenschappelijk onderzoek en samenleving vooral beschreven in termen van maatschappelijke dienstbaarheid. Nu is er een sterk besef dat de economie niet kan groeien zonder de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en maakt de notie van dienstbaarheid geleidelijk plaats voor noodzakelijkheid. De effectievere vertaling van verworven kennis in economische bedrijvigheid of maatschappelijk nut (valorisatie) is sinds 2004 een officiële kerntaak geworden van universiteiten.

Vanaf 2016 wil het kabinet 2,5 procent of meer van de publieke onderzoeksmiddelen inzetten voor het omzetten van kennis in innovaties. Valorisatie is een onmisbare ontwikkeling voor de innovatie, voor Nederland als kenniseconomie, en voor de Nederlandse concurrentiepositie. En vraagt om een goede en succesvolle samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Daarbij is niet alleen de kwaliteit van bedrijven maar ook die van het onderzoek gebaat.

Te weinig budget ongebonden fundamenteel onderzoek
Fundamenteel onderzoek moet aansluiten bij de economie’, schreef de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Maxime Verhagen in juni in de Volkskrant. Dat is nodig om ons op de wereldmarkt te kunnen onderscheiden en de Nederlandse economie te versterken. Daarom wil het kabinet het fundamenteel onderzoek beter laten aansluiten op de prioriteiten van de negen topsectoren waarin Nederland wetenschappelijk en economisch sterk is, zoals de tuinbouw, agrofood, hightech, water en logistiek. Tegelijkertijd, zo schrijft de minister, blijft er ruimte bestaan voor onderzoek in allerlei andere academische gebieden en voor onverwachte ontdekkingen.

De SER stelt in zijn advies dat de topsectoren een goed aangrijpingspunt voor onderzoek zijn. Maar de raad benadrukt daarbij dat wetenschap en onderzoek breder zijn dan deze gebieden en dat innovatie en concurrentiepositie mede worden bepaald door de resultaten van alpha- en gammastudies. Ook moet er genoeg ruimte blijven voor het fundamentele ongebonden onderzoek. De vraag is of dit regeringsbeleid die ruimte ook werkelijk biedt als je kijkt naar het budget dat de komende jaren ter beschikking staat voor onderzoek in het algemeen en fundamenteel ongebonden onderzoek in het bijzonder. De komende jaren is er niet meer, maar zelfs minder geld voor onderzoek. Over de periode 2011- 2015 is jaarlijks circa 500 miljoen euro minder voor wetenschappelijk onderzoek beschikbaar. De vraag is dan ook wanneer het budget voor ongebonden fundamenteel onderzoek een kritische grens nadert. Wat is nog genoeg voor ‘toevallige vondsten’ die de wetenschap en de samenleving een enorme sprong vooruit helpen?

Vouchersysteem toch ontwikkelen?
Een groot verschil tussen het ideaalbeeld van de ondernemende universiteit toen en nu ligt op het terrein van het onderwijs. In 1987 was er een voorstel voor variabilisering van de overheidsbijdragen als sturingsmiddel voor de overheid. Voor onderwijs dat volgens de overheid prioriteit moet krijgen, stelt zij een hogere rijksbijdrage ter beschikking. Eén en ander zou vorm kunnen krijgen in een vouchersysteem, waarbij de waarde van vouchers varieert naar gelang de studie waarvoor ze worden ingezet. Helaas heeft dit idee geen praktisch vervolg gekregen. Terwijl het een uitstekend middel zou kunnen zijn voor een overheid die bijvoorbeeld bètastudies wil stimuleren – en welke moderne overheid wil dat niet? Met het oog op het verder ontwikkelen van de kenniseconomie wellicht toch een interessant idee om opnieuw te bezien.

Dit is een ingekorte en bewerkte versie van de lezing die de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad Alexander Rinnooy Kan, hield bij de opening van het academisch jaar Universiteit Twente op 5 september 2011.